
Varianten: Brandts Buijs, Buijs Ballot, De Buys Roessingh, Op den Buijs, Van den Buijs, Buijs Trompetter, Buijsch, Op den Buijsch, Buijse, Buijsen, Van Buijsen, Buijser, Den Buijser, Buijserd, Buijsers, Buijsert, Buijsing, Buijsingh, Buijsman, Buijsmann, Buijsse, Buijssen, Buijssink, Buijze, Buijzen, Buijzer, De Buijzer, Buijzerd, Buijzert, Buis, Buise, Beuijs, De Buise, Buisen, Van Buisen, Buiser, Buiserd, Buising, Buisma, Buisman, Buisse, Buissing, Buissink, Buist, Buize, Buizen, Van Buizen, Buizer, De Buizer, Buizerd, Buizers, Buizert, Buizing, Buizinga, Buizinge, Keverling Buisman.
Betekenis: In de eerste plaats is de familienaam Buis/Buijs een patroniem bij een oude Germaanse voornaam die eertijds in de vormen Buso of Boso verscheen (en later als Buij en Buijser) en nu nog overgeleverd is in familienamen als Bos, Buis, Bus, Buijsen en Buijssink, alsmede in namen als Boshart en Buizer, die van een samengestelde Germaanse naam met het element -hard (= sterk) zijn afgeleid. Ten aanzien van de etymologie van Boso/Buso tast men nog in het duister.
Van de oude Germaanse naam werden ook plaatsnamen zoals Buizingen, nabij Brussel, afgeleid. Vervolgens traden personen die naar de plaatsnaam werden genoemd op met de achternaam Van Buizingen, maar kennelijk kon deze naam weer tot Buis verkort worden (vgl. onderstaande attestaties).
Het geslacht Buis / Buijs / Buijsse van Texel: Er waren vroeger op Texel verscheidene families Buis / Buijs. De belangrijkste, een gereformeerd geslacht van loodsen uit Oudeschild, begint met Pieter Buijsse, geb. 1679, die in 1713 in Amsterdam in het huwelijk trad met Joosje Jans, geb. 1685 op Ameland. Hun zoon Jan werd loods in Nieuweschild, de zoons Claes en Pieter (mogelijk uit een tweede huwelijk geboren) waren loodsen in Oudeschild en kregen daar een groot nageslacht, allen zeelieden.
Het loodswezen van Texel: Schepen beloodsen deed men al in de zestien-de eeuw. De eerste loodsen waren lokale vissermannen. De eerste loodsen in dit zeegebied woonden in de dorpen Oudeschild en Den Hoorn op Texel. In december 1615 werd de eerste ordonantie op het Loodswezen van kracht, waarbij onder meer de rechten en lonen van loodsen werden vastgelegd. Aan het hoofd van het loodswezen stond het College voor de Pilotage. De commissarissen van de pilotage waren vertegenwoordigers van de 4 grootste zeesteden: Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik. De overlieden vervulden lokaal een kaderrol bij de loodsdiensten. In 1975 werd de College van Pilotage opgeheven en resorteerde het loodswezen onder het Departement van Marine.
De ontwikkeling van het loodswezen te Texel: Tot in de 19de eeuw behoorde het loodsbedrijf tot de vrije beroepen. De eerste regeling voor de noordelijke zeegaten, die algemeen geldigheid kreeg, dateert van 1615. Voor die tijd kon eigenlijk iedere visser of andere zeevarende zich voor loods uitgeven. Omdat het loon afhing van een met de schipper vaak mondeling gemaakte overeenkomst, die meestal gesloten werd onder voor het schip ongunstige omstandigheden, ontstonden geschillen. Niet zelden gaven ook lieden zich ten onrechte uit als kenner van het vaarwater en brachten daardoor schip en lading in gevaar. In minder gunstige omstandigheden, als het aantal te beloodsen schepen gering was, trachten loodsen door afpersing van schippers aan hun trekken te komen. Vooral in oorlogsomstandigheden deden die praktijken zich voor. Handel en scheepvaart kregen grote belangen bij een goede gereglementeerde pilotage.
Toen in 1599 een aantal schepen voor de Noordhollandse kust verging, omdat de loodsen niet bekend waren met de zeestromingen buiten het Marsdiep, ging de gewestelijke overheid zich met het loodswezen bemoeien. Op 19 december 1615 verscheen “vanwege misordre en excessen” een plakkaat van de Staten van Holland betreffende “Pilotage ende aenkleven van dien, waer na alle aengenomen Lootsluyden toe Petten, Huysduinen, op Tessel, Vlielandt, ende ter Schellinck haer sullen hebben te reguleren”. Het plakkaat omvat 27 artikelen, waarin ondermeer de te stellen eisen aan de aspirant-loods, de hoogte van de tarieven en een gedragscode werden geregeld. Een boetestelsel vervolmaakte het systeem.
Ook werd in 1615 door de Staten van Holland de “Commissie tot de Pilotage benoorden de Maaze” ingesteld. Dit gebeurde bij resolutie van 10 december van dat jaar. Voor de zuidelijke zeegaten werd een andere Commissie ingetseld. Tot het werkgebied van de Commissie tot de Pilotage benoorden de Maaze behoorden de Hollandse havensteden en de havens aan de Zuiderzee, alsmede Petten, Den Helder/Huisduinen, Vlieland en Terschelling. De taak van de Commissie bestond uit het examineren van de loodsen, de zorg voor de betonning en bebakening in de zeegaten, de besteding van de vuurgelden (de door de schipper van een te beloodsen schip te betalen bijdrage voor het onderhouden van een aantal belangrijke kustvuren in Egmond, Huisduinen en Terschelling), het arbitreren bij geschillen over de loodsgelden en het optreden tegen de loodsen bij wangedrag.
De Commissie stelde dus geen loodsen aan, maar examineerde ze. Op die manier werd bepaald of een gegadigde kon worden “geadmitteerd” en kon worden toegelaten tot het loodswerk. De werkwijze is een belangrijk kenmerk van het vrije beroep dat het beloodsen was. Behalve het toezicht op de buitenloodsen, oefende de Commissie toezicht uit op de binnenloodsen. De buitenloodsen waren gerechtigd schepen in en uit het Texelse zeegat en het Vlie te beloodsen, terwijl de binnenloodsen uitsluitend werd toegestaan om schepen uit de havensteden aan de Zuiderzee naar de zeegaten te loodsen. De binnenloodsen waren verenigd in gilden in die koopsteden. Voor de zeegaten moesten de binnenloodsen de schepen overdragen aan de buitenloodsen. Voor dit “afloodsen”waren in de 18e eeuw in Amsterdam 25 loodsen voor Texel en 25 loodsen voor het Vlie beschikbaar. De schippers mochten uitsluitend op deze gildeloodsen een beroep doen, tenzij er een tekort was aan loodsen. In principe was het de buitenloods verboden om schepen ”af te brengen” naar zeegaten.