Auckien Bennes Heddema

Is your surname Heddema?

Connect to 72 Heddema profiles on Geni

Auckien Bennes Heddema's Geni Profile

Share your family tree and photos with the people you know and love

  • Build your family tree online
  • Share photos and videos
  • Smart Matching™ technology
  • Free!

Auckien Bennes Heddema

Birthdate:
Birthplace: Sneek, Friesland, Netherlands
Death: circa April 05, 1691 (54-71)
Leeuwarden, Friesland, Netherlands
Place of Burial: Leeuwarden, Friesland, Netherlands
Immediate Family:

Daughter of Benne Metskes and Aeltien Freercks
Wife of Pytter de Neeff and Jacobus Everts Boerboom
Mother of Elske Pytters de Neeff; Willem Pietters de Neeff; Abraham Pietters de Neeff; Johannis Pietters de Neef; Allagonda Pytters de Neeff and 4 others
Sister of Lutske Bennes Heddema; Lijsbettie Bennes; Claes Bennes Heddema; Pieter Bennes and Metske Bennes

Occupation: wijnkoopster, herbergierster
Managed by: Private User
Last Updated:

About Auckien Bennes Heddema

Pieter de Neeff en Aukje Heddema zetten de wijnhandel voort

Op 13 augustus 1658 werd aan Aukje Bennes Hiddema attestatie verleend om voor de tweede maal in huwelijk te treden, met de Leidse wijnhandelaar Pijtter de Neeff, vermoedelijk sedert december 1657 woonachtig te Leeuwarden. Hierdoor was zij genoodzaakt "scheidinge ende delinge" te maken van de nagelaten goederen met haar kinderen Benno, Evert en Sara, op dat moment respectievelijk vier, drie en één jaar oud. Op 11 augustus van dat jaar werd ten overstaan van de presiderende burgemeester Alle van Burum, op aangeven van Aukje Hiddema en in aanwezigheid van haar aanstaande echtgenoot Pieter de Neeff en Lambert Boerboom, oom van de minderjarige kinderen, "aestimatie en beschrijvinge" van de onverdeelde boedel gedaan door twee beëdigde uitdraagsters en een gezworen stadsklerk. Het profijtelijke deel van de nalatenschap bedroeg bijna 11.000 caroligulden. Hiertegenover stond een schuldenlast van ongeveer 6000 caroligulden. Haar voornaamste crediteur was Hendrick van Eijck, koopman te Amsterdam, die wegens geleverde wijnen nog een bedrag van 3722 caroligulden en 19 stuivers toekwam. Ook moest nog ruim 1200 caroligulden aan Lands impost op wijnen worden afgedragen. Dat we met de wijnhandel annex herberg van Jacob en Aukje niet bepaald met een tweemansbedrijfje te maken hebben mag blijken uit het feit dat aan de "dienstmaechden" wegens een kwart jaarloon nog een bedrag van 22 caroligulden verschuldigd was. Ook werd een post van 68 caroligulden opgevoerd als loon dat Lambert Boerboom nog ten goede kwam. Uit het feit dat Lambert op 1 november 1658 het burgerrecht won , mag men afleiden dat hij kort na het overlijden of tijdens het ziekbed van zijn broer hals over kop naar Leeuwarden is geroepen om daar als zaakwaarnemer op te treden. Op 11 september 1658 wordt Pieter de Neeff, op verzoek van Evert Boerboom als 'bestevader' en Auckien Bennis als moeder, geauthoriseerd als curator over de drie minderjarige kinderen. De schijn dringt zich hier op dat "oom Lambert" hierna over en te veel is geworden, want van enig contact met zijn schoonzuster en zijn fortuinlijke neef Benno komen althans uit de archieven geen berichten meer tot ons. Mogelijk heeft de plotselinge ommezwaai in de geloofsovertuiging van zijn schoonzuster, dan wel het feit dat zij met een gereformeerde opvoeding van haar kinderen instemde, bijgedragen tot een niet meer te herstellen verwijdering tussen beide families. Hoewel, slechts éénmaal wordt Lambert genoemt in relatie tot zijn neefje Evert Boerboom, sedert 1685 tevens wijnhandelaar en hospes te Leeuwarden , die zich in 1689 borg stelt voor hem. Het lijkt niet geheel uitgesloten dat ook Evert, na zijn huwelijk in 1684 met de roomskatholieke Machtelt van Laeck, zich de gramschap van zijn naaste familie op de hals heeft gehaald. Feit blijft echter dat Lambert op 6 december 1658 voor zichzelf het recht van wijntap wint en daarmee een regelrechte concurrent van de familie De Neeff is geworden.

De wijnhandel werd door Pieter en Aukje op voortvarende wijze voortgezet vanuit hetzelfde pand alwaar Jacob Bourboom in 1657 was gestorven. Daar er onder de uitschulden een post van 195 caroligulden voor 1¾ jaar huishuur aan de advocaat Dr. Petrus van Echten wordt vermeld, kon met nauwkeurigheid worden bepaald dat de wijnhandel van Jacob Bourboom werd gedreven vanuit het pand Nieuwestad 103 (huidige nummering), en aldaar in ieder geval tot 1676 , doch waarschijnlijk nog tot na 1680 - Pieter de Neeff overleed tussen 12 april 1679 en 24 november 1680 - is voortgezet. Op 30 oktober 1659 wordt namelijk aan de gezworen gemeensman Simon Douwes Langwart en zijn huisvrouw Lijsbettie Noordenbos consent verleend op de koop van "de gerechte vierdepart van de huisinghe, achterplaets ende hovinge c.a. staende ende gelegen op den smalle sijde van de Nieuwe Stadt, in voegen de selve tegenwoordigh bij Pijtter de Neeff, wijn Coper cum uxore als huijrder bewoont ende gebruijckt ende mij (Dr. Petrus van Echten) ex Testamento van wijlen mijn Bestemoeder Anna Jan Swaens naegelaten is". Dit voor de som van 2.000 caroligulden. Twee jaar later wordt de andere vierdepart door de broer van Petrus, Dominicus van Echten, vaandrig onder de Compagnie van de Hopman Grovestins, voor de som van 2.400 caroligulden verkocht aan de weduwe van Simon Douwes Langwart. Ook dan zijn Pieter en Aukje gebruikers. Pieter laat echter een arrest uitgaan aan de weduwe Langwart om de betaling van de eerste termijn van de koopschat te belemmeren omdat hij nog een schuld van meer dan 500 caroligulden van Dominicus van Echten te vorderen heeft. Pieter achtte het namelijk niet ondenkbeeldig dat Van Echten, "een militair persoon wesende ende van dach tot dach op sijn vertreck staet of ten minsten onderworpen is om van hier in een guarnisoen elders verlecht te worden ende sijn vasticheden binnen deser stede vercopende", wel eens met de noorderzon zou kunnen vertrekken. Het arrest wordt echter door Van Echten met succes aangevochten en Pieter wordt veroordeeld tot het betalen van een schadeloosstelling van 46 caroligulden en 15 stuivers. Het door de Van Echtens verkochte pand is één van de mooiste voorbeelden van Noordelijk Maniërisme in Nederland en zou dateren uit 1581. De gevel wordt bekroond door een met vazen geflankeerde nis, een zgn. aedicula, die is voorzien van een groot wijnvat en een vruchtdragende wijnstok. Onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis ter plekke wijst uit dat het perceel Nieuwestad 103 in 1582 reeds eigendom was van de koopman Jurjen Inneszn. en Trijntie Willemsdr., echtelieden en burgers te Leeuwarden, en die mogelijk als opdrachtgevers tot de bouw van het pand kunnen worden beschouwd. In 1612 dragen zij dit pand over aan Dominicus Aggeï, de grootvader van Petrus en Dominicus, die naast notaris tevens wijnkoper was. Uit de boedelbe-schrijving van het sterfhuis van Jacob Bourboom worden we iets gewaar van de indeling van het pand. De beschrijving begint op "het craeckien" en verloopt vervolgens via de "voorkelders camer, de keucken, de achter opcamer, de voor opcamer ofte zael, het beneden sael, het voorhuis en de gangh, de achter kelder kamer, het pachuis en de (wijn)kelder". Ook wordt uit de boedelbeschrijving een indruk verkregen van de wijnsoorten die in de wijnkelder lagen opgeslagen. Genoemd worden onder meer Bordeaux, Hooglansche wijn, Hooglansche droef, Rijnsche wijn, Coortwijn, Lagense wijn, Alsem wijn, Spaense wijn, brandewijn, etc.. Verder wordt ook het wijnverlatersgereedschap vermeld, bestaande uit "de balck, leer ende aenstoot, becken, trachter, twee cranen, dissel ende hamer. Welgeteld 29 schilderijen worden genoemd, waaronder vele landschappen en zeegezichten, doch ook voorstellingen van o.a. "een appelwijff, een batalie, een tronie, beesten en een kasteel". Vanuit het pand aan de Nieuwestad werd niet alleen wijnhandel in het groot gedreven, doch het diende, blijkens een vermelding in een rekeningboek van het Leeuwarder Schippersgilde, tevens als herberg: "Den 27 november 1664 met Alger Goutsmidt ende Wouter Bockes tot Pieter de Neeffs over 't bestellen van de ringen aen den hooren, verteert ende betaeldt 2 mingels wijn £ 0-16-0". Dat Pieter en Aukje niet van meet af aan ruim in de slappe was zaten, mag blijken uit het feit dat op 24 april 1685 een obligatie, gedateerd 1 april 1672, werd geregistreerd waarbij zij verklaren van Jhr. Edzard van Glins, Ontvanger-Generaal over Menaldumadeel, een bedrag van 1.000 caroligulden te hebben geleend, welk bedrag zij beloofden een jaar na dato tegen vijf procent rente weer terug te betalen, waarbij zij al hun "hebbende ende toecoemde" goederen tot onderpand stelden. In de kantlijn staat aangetekend dat bovengenoemde schuld op 22 december 1690 volledig was afgelost. Zo werd ook op 12 april 1687 door Dr. Langwardt een obligatie, gedateerd 9 mei 1674, ten laste van Pieter en Aukje ter registratie aanboden, waarbij laatstgenoemden verklaarden schuldig te zijn "ter saecke verschoeten penningen" een bedrag van 500 caroligulden. Ook deze obligatie werd op 3 mei 1695, nadat deze volledig was afgelost, doorgehaald. Over het algemeen kan worden gesteld dat de schulden, voorzover die al door Pieter en Aukje werden gemaakt, altijd stipt werden voldaan, daar de archieven althans van het tegendeel geen bewijs overleveren. Naast bovengenoemde obligaties mag als uitzondering gelden de op 2 april 1674 ten recesboeke geregistreerde eis tot betaling van één zilveren ducaton aan Feddrick Hylckis, wegens de koop door Pieter de Neeff van 'een canarijvogel'.

De familie De Neeff schiet wortel in het Noord-Oldehoofster Espel

Op 10 augustus 1661 wordt Pieter de Neeff voor de periode van een jaar gekozen tot armvoogd van het Noord-Oldehoofster Espel , waarna hij op 13 mei 1665 in het zelfde Espel wordt benoemd tot burgervaandrig. Laatstgenoemde functie zal hij tot mei 1667 blijven vervullen. Rond dezelfde tijd wordt ook het eerste onroerend goed in dit espel aangekocht. Op 21 april 1665 wordt aan Pieter en Aukje namelijk consent verleend op de koop van het pand Nieuwesteeg 5 met de nog onbebouwde grond ten zuiden daarvan dat door de erven van de Stads-Koopmansbode op Amsterdam Geert Hessels Samplonius en Impke Kiendedr. voor de som van 1.456 goudgulden van de hand wordt gedaan. De omschrijving luidt: "Seeckere onse huijsinge, twe viercant hooch, sampt plaetse, tuijninge, keucken, back, puth ende gemack met vordere toebehoorten en annecxen van dien, staende ende gelegen binnen voorsschreven Stede inde nieuwe steijch straet, alwaer "Nieuw Amsterdam" uijthanght, voormaels bij Geert Hessels Samplonius en Impcke Kienes, ons wijlen olderen metter doodt ontruijmpd ende nu bij Abraham Schonius ende meer anderen bewoont ende gebruijckt". In de directe omgeving van dit pand zou zich vanaf het begin van de daaropvolgende eeuw het zwaartepunt van het onroerendgoedbezit van de familie Bourboom gaan concentreren. De aankoop van dit pand kan in eerste aanleg als zuiver speculatief worden aangemerkt, daar Pieter de Neeff, zoals zal blijken, nimmer de intentie heeft gehad zijn wijnhandel naar dit pand te verplaatsen. Op 24 februari 1666 doet de Leeuwarder Magistraat namelijk uitspraak in een kort geding, aangespannen door de kapitein Douwe van Sixma als huurder van Nieuwes-teeg 5 tegen de burgervaandrig Pieter de Neeff, nadat de laatste de huuropzegging van Van Sixma niet wilde accepteren daar deze de huur van de woning per mei 1665 voor de tijd van vijf jaren zou hebben aangenomen. Op grond hiervan zou Pieter "de huijsinge tot des impetrants welgevallen" hebben laten maken. Van Sixma werd echter in het gelijk gesteld en Pieter de Neeff werd veroordeeld tot aanvaarding van de opzegging en de kosten van het geding. In 1669 en 1674 blijkt het pand verhuurd te zijn aan Annius Theodori, praeceptor van de Latijnsche School. In 1684 vinden wij de "faendrick Benno Bourboom" als naastleger ten Noorden van Nieuwesteeg 1 vermeld. Als Aukje op 5 april 1691 op het Oldehoofsterkerkhof wordt begraven blijkt zij in de Nieuwesteeg te zijn overleden. Pieter de Neeff moet in ieder geval voor 24 november 1680 zijn overleden. Op deze datum liet zijn weduwe namelijk een arrest uitgaan naar Jacob Hilles te Warga van wie zij nog acht caroligulden te vorderen had wegens "banckhuijr". De familie de Neeff kerkte namelijk in de Westerkerk alwaar zij een aantal zitplaatsen in bruikleen had. Waarschijnlijk mogen we de overlijdensdatum van Pieter nog scherper stellen en wel in het jaar 1679, daar "de faandrich Boerbom voor zich ende in qualiteyt" (lees hier: namens de medeërfgenamen van Pieter de Neeff) op 21 januari 1680 aan Lovijs Gomareth de huur van de woning in de Nieuwesteeg opzegt. Op 12 april 1679 had de Magistraat nog uitspraak gedaan in een zaak die was aangespannen door Pieter de Neeff tegen Mr. Arnoldus Camp - overigens geen familie van de later nog te noemen Renicus Arnoldus Camp, de schoonvader van Benno - wegens een schuld van de laatste van 38 caroligulden, waarschijnlijk wegens geleverde wijnen. Ook Pieter zal op het Oldehoofsterkerkhof zijn begraven alwaar hij op het zuidelijk gedeelte blijkens een bewaard gebleven gravenlegger drie graven naast elkaar in eigendom had. Waarschijnlijk heeft Aukje na de dood van haar man de wijnhandel aan de Nieuwestad nog korte tijd voortgezet. Blijkens een schuldbrief van 26 mei 1681, verklaarden Daam Cornelis, hospes, en Antie Jeltes, echtelieden te Leeuwarden, "deuchdelijck schuldich te wesen aan Auckien Bennes, wed. wijlen de olde burger faandrich Pijtter de Neeff, de somma van seven hondert Car.gls., hercomende van verschootene penningen ende geleverde wijnen, tot ons contentement ontvangen ende genoten". Een week later, op 2 juni 1681, werd deze obligatie op verzoek van de vaandrig Bourboom geregistreerd. Zo werd ook op 30 maart 1682 nog een obligatie van 400 caroligulden wegens geleverde wijnen gepasseerd ten laste van de procureur en herbergier Jacobus Lolckama en diens huisvrouw Gerbrich Abbema en op dezelfde datum wederom door de vaandrig Bourboom ter registratie aangeboden. Over deze laatste schuld werd door Aurelia van Hiddema in 1684 nog een kort geding voor het Leeuwarder Nedergerecht gevoerd dat op 12 juli van dat jaar in haar voordeel werd beslecht. Nog op 12 december 1694 doet Johannes Mancadan, voor hemzelf en als gelastigde van de andere erfgenamen van Aurelia Hiddema, samen met de koopman Joannes Wilties het verzoek uitgaan om de notaris Wilgenrijs te authoriseren tot curator over de insolvente boedel van wijlen Daem Cornelis en Antie Jeltis, van wie zij nog steeds geld te goed zouden hebben. Naast de drie kinderen uit haar eerste huwelijk won Aukje Hiddema ook nog drie zonen en drie dochters uit haar tweede huwelijk met Pieter de Neeff. De zonen Willem, Abraham en Johannes zullen waarschijnlijk jong zijn overleden. De jongste dochter Willemina zal ook niet tot de sterksten hebben behoord daar zij reeds op 25 maart 1692 testeerde en daarbij een bedrag van 157 caroligulden en 10 stuivers legateerde aan haar nichtje Elske Mancadan , waaruit mag worden afgeleid dat zij op dat moment haar einde reeds voelde naderen. Echter haar verscheiden zal pas na 1 oktober 1692 hebben plaatsgegrepen, daar zij op deze datum op belijdenis des geloofs als lidmaat van de hervormde kerk werd aangenomen. Zo bleven uiteindelijk slechts over de dochters Elske en Alegonda de Neeff, voor wie het, gezien de status die hun ouders Pieter en Aukje door de bloeiende wijnhandel op dat moment reeds genoten, niet moeilijk moet zijn geweest de interesse van trouwlustige mannen uit respectabele kringen op te wekken. Deze werden respectievelijk gevonden in de personen van Johannes Mancadan, Stempelsnijder-Generaal van 's Landschaps Munt, en Allardus Aestwarda, advocaat voor het Hof van Friesland.

view all 20

Auckien Bennes Heddema's Timeline

1628
1628
Sneek, Friesland, Netherlands
1654
1654
Leeuwarden, Friesland, Netherlands
1655
October 1655
Leeuwarden, Friesland, Netherlands
1657
1657
Leeuwarden, Friesland, Netherlands