Gerrit Willemsz van Egmond van de Nijenburg

How are you related to Gerrit Willemsz van Egmond van de Nijenburg?

Connect to the World Family Tree to find out

Gerrit Willemsz van Egmond van de Nijenburg's Geni Profile

Share your family tree and photos with the people you know and love

  • Build your family tree online
  • Share photos and videos
  • Smart Matching™ technology
  • Free!

Related Projects

Gerrit Willemsz van Egmond van de Nijenburg

Birthdate:
Death: before circa February 25, 1523
Immediate Family:

Son of William II Lord of Egmont and Margaretha van Hoogwoud
Husband of N.N. van Zanen
Father of Jan Gerritsz van Egmond van de Nijenburg
Half brother of Catharina Willemsdr van Egmond; Hendrik "Bastaard" van Egmond; Maria 1435 (bastaard) van Cuyck van Meteren; Jan III, graaf van Egmond; Willem van Egmond and 4 others

Occupation: stichter van kapel C noord in de Grote Kerk te Alkmaar, schout (1495-1516) en burgemeester van Alkmaar
Managed by: Theunis Viljoen
Last Updated:

About Gerrit Willemsz van Egmond van de Nijenburg

Ned. Leeuw 1898 kol. 198:

Het slot Nieuburch ca. 1287 door graaf Floris V, tegelijk met het naburige Middelburch, als sterkte tegen de West-Friezen gesticht, was gelegen in den banne van Oudorp, nabij de tegenwoordige Halvemaansbrug, en klein half uur gaans van Alkmaar.

Het werd op Vrijdag na Sint Jan 1517 - tegelijk met het kasteel ,,ter Coulster” onder Heilo gelegen - door de Gelderschen verbrand.

Ten tijde van den chronijkschrijver van Alkmaar Simon Eikelenberg, die leefde van 1663 tot 1738, was er slechts een dik stuk muur van overgebleven, van welk overblijfsel eene gravure van 1726 bestaat; thans is ook dit verdwenen en toonen slechts oneffenheden in het weiland den loop der voormalige slotgrachten nog eenigzins aan.

Voormelde chronijkschrijver zegt dat de steenen van het verwoeste slot in 1557 zijn gebruikt tot den bouw van Nijenburgshuis te Alkmaar. Dit stond bij de Doelen met den ,,Muur aen ‘t Water”. Van dit eens zoo kolossale gebouw staat nog slechts het voorgedeelte in de Doelenstraat, thans gemerkt no. 19; de tegenwoordige gevel dateert blijkbaar van de 18 de eeuw en heeft een fraaien portiek en gesneden deur. Van Egmond-Nijenburg kwam dit huis achtereenvolgens door vererving aan de geslachten Van Teylingen , Studler van Surck, van Nassau-Bergen en Mulert; in het begin dezer eeuw kwam het in andere

handen en schijnt de vleugel aan de Nieuwesloot gesloopt te zijn. Op het terrein van dit gedeelte en den daarbij behoord hebbenden tuin staan thans verschillende particuliere huizen, zoomede post- en hypotheekkantoren en het gebouw "Harmonie". Hetgeen nog uit de handen der sloopers gepaard is heeft eene fraaie vestibule, doch overigens doet niets aan vroegere grootheid denken.

In mijn bezit is eene acte van scheiding dd. 25 October 1618 tusschen Jr. Jacob Wijts, als gehuwd met Maria van Valkestein, descendente van wijlen Mr. Cornelis van Egmond van der Nijenburg, ter eenre en de erfgenamen van Adriaen Jansz. van der Nieuburgh en Nicolaas van der Nieuburgh ter andere, betreffende "de hoffweijde van den Huijse van der Nieuburg", waarin voorkomt dat deze is "begrepen geweest onder der coninclijke majesteijtsdomeijnen en bij deselve coninclijke Majesteyt in den jare 1556 den 2de Mayi aan der voornoemden contrahenten voorouders veroft, volgens de brieven daervan sijnde".

Met het oog hierop schijnt het niet wel aannemelijk dat Willem van Egmond en IJsselsteijn het slot en de goederen van Nieuburch zoude hebben kunnen nalaten aan zijn zoon Gerard - zooals S. van Leeuwen mededeelt.

Vermoedelijk is deze Gerard door zijns vaders invloed slotvoogd op het kasteel geworden en daarin opgevolgd door zijn oudsten zoon Jan, die het tot zijn dood schijnt bewoond te hebben.

Onderzoek door J. Belonje (Jaarboek CBG IX,1955, blz.39 ev) toont aan dat dit laatste niet juist is.

De bewering, dat Gerrit Willemsz. "voor zijne partagie het sloth en de landen van Nijenburg in Noorthollant" bezat, is volstrekt in strijd met de waarheid. Dit kasteel c.a. was in zijn tijd het ondubbelzinnige bezit van de van Egmonds uit de hoofdtak en hij heeft hiermede zelf hoegenaamd niets uitstaande gehad. Het was eerst Gerrit Willemsz. zoon Jan, die, zoals bij hem wordt beschreven, de bedieningen, die aan het bezit van het kasteel verbonden waren, heeft kunnen pachten.

Gerrit Willemsz. behoorde in zijn tijd buiten kijf tot de meest aanzienlijken in zijn stadje Alkmaar. In 1453, 1454, 1456, 1458 en 1460 fungeerde hij daar als kerkmeester van de Grote Kerk. Hij is ter plaatse bovendien burgemeester geweest en wel buiten de vroedschap, in het tijdvak 1450-1488. Tenslotte was hij te Alkmaar nog schepen, in welke hoedanigheid hij zijn zegel hechtte aan een acte van de "allerlessten dach in Octobri" 1464 behorende tot het archief van het Oude Hof te Alkmaar (inventaris no. 50, GA Alkmaar). Dat zegel is goed bewaard gebleven. Zoals na de uiteenzetting, die al meer gegeven is, al te verwachten was bestaat het door Gerrit Willemsz. gevoerde wapen opnieuw in dit geval uit het oorspronkelijke wapen van Egmond, gebroken door de smalle schuine lijn der bastaardij. Als schildhouder zien wij toegevoegd een vogel met opgeheven vleugels: bij het vervaardigen van het stempel heeft de kunstenaar, die het sneed, kennelijk een lepelaar als voorbeeld gediend! Het randschrift sluit alle verdere twijfel uit: want in Gothische minuskels staat daar te lezen: "S. gerijt willemz."

Geen beter controlemiddel is denkbaar dan het toegepaste zegel om de afstamming van een geslacht te kennen en tot klaarheid te brengen. In dit geval is dan ook geen twijfel mogelijk: ook Gerrit Willemsz. moet zich als Egmonds bastaard hebben beschouwd.

Men diene voor dit geval nu bovendien nog in het oog te houden, dat nòch door de machtige Graaf van Egmond nòch door diens ambtenaren toegelaten zou worden dat Gerrit Willemsz en de zijnen het volle, ongebroken wapen van het geslacht van Egmond zouden hebben gevoerd, indien zij daarop niet een stellig recht zouden hebben bezeten. En dan is er in dit verband nog een derde punt, hetwelk evenmin onbesproken mag worden gelaten. Beweerd wordt door Simon van Leeuwen, dat Gerrit Willemsz. een zoon zou zijn geweest van Heer Willem van Egmond, dezelfde, die op 17 Januari 1483 in de ouderdom van 71 jaar gestorven is en dus in 1412 geboren werd. Gerrit Willemsz, nu, die voor de zoon heet door te gaan, werd in 1450 burgemeester van Alkmaar, welk feit tevens meebrengt, dat hij toen reeds ruimschoots meerderjarig moet zijn geweest, op zijn minst genomen dus een jaar of 30, hetgeen zijn geboortejaar terugbrengen zou op omstreeks 1420. Hetgeen slechts tot de absurde conclusie moet leiden, dat de vader bij de geboorte van Gerrit Willemsz. een leeftijd van circa 8 jaren zou hebben gehad. En dan is verder commentaar op dit punt, naar het mij toeschijnt, volstrekt overbodig.

Uit het dossier van der Feen- de Lille blijkt dat Gerrit Willemsz een vicarie heeft gesticht.

De desbetreffende acte omvat het navolgende. In de eerste plaats was er een vicarie, die in het leven geroepen is door "Gherardus filius Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis", of dus door Gerrit Willemsz., poorter van Alkmaar (en géén edelman!) op Divisio Apostolorum (15 Juli) 1468 op het altaar van de H. Maagd Maria en S. Barbara, in de Alkmaarse Grote Kerk. Zowel de stichtingsacte als de acte van bevestiging door Bisschop David van Bourgondië zijn aanwezig in het dossier van der Feen-de Lille (bijlage 1).

Bijlage 1:

In nomine Domini amen. Noverint universi et singuh presentes litteras inspecturi quod ego Gherardus films Wilhelmi oppidanus oppidi Alcmariensis Traiectensis diocesis, attendens in huius vitae argastulo nichil stabile aut firmum nil etiam certius morte et eius hora incertius, revolvens ea propter hoc animo ac felici volens commertio temporalia michi a Deo concessa in aeterna commutare et huius vitae transitoria in celestes mansiones recondere idcirco pro me pro parentium ac omnium benefactorum meorum animarum salute ad omnipotentis Dei laudem et honorem gloriosissime matris suae virginis Mariae et beatae Barbarae virginis ac martyris ad eiusdemque altare situm in ecclesia parochia de Alcmaria de bonis michi

a Deo collatis do facie et doto officium quoddam ecclesiasticum regendum et deserviendum omni modo ex conditionibus et bonis infra scriptis inprimis scilicet quod possesor dicti officii erit obligatus ad legendum omni die miserere et de profundis pro vivis et defunctis insuper volo esse patronus dicti officii donec et quo usque vivero. Deinde volo quod collatie sive presentatio antedicti officij spectabit ad filium meum seniorem tune superstitem et alterius de filio meo seniore ad filium meum seniorem tune superstitem quodusque aliquis ipsorum vixerit et consequenter post mortem omnium filiorum meorum ad filiam meam seniorem et sic ulterius et post mortem omnium filiorum meorum et filiarum tune collatie sive presentatio antedicti officii spectabit ad unicum seniorem et propinquiorem heredem qui tune in rerum natura fuerit, ita quod masculus iunior femellae seniori in aequali gradu preferetur praeterea do et dono donatione inter vivos pro fundatione dicti officii ecclesiasticii bona inferius vulgariter assignata in primis vier Rinsche gulden des jaers in zekeren renten twintich stuvers voer de Rinsche gulden off payment dier waert, wt vier geers lants gelegen int Outkerspel geheten die Koeltunen, daer lenden aff sijn Jan Rijchaers an die suijtsijde Rens Snijder ende Harmen Pietersz an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden des jaers in sekeren renten wt een stucke lants gelegen int Nuwe landt dat groet is omtrent vijftich snees daer lendens aff sijn an die westzijde jonge Dirck ende Jacob Symonsz an die suijtsijde ende Claes Herkes an die noortsijde. Item noch drie Rinsche gulden in sekeren renten sjaers wt twee morgen lants geheten die Suder ven gelegen binnen den Berckmer daer lenden off sijn Pieter Garbrantsz an die noortsijde ende Dirck Heijndricxz aen die oestsijde welcke voersz renten jaerlijcx voerschijnen sullen op alreheijligen dach mit condicien ende vorwerden dat ic Geerijt Willemsz voersz off mijnen erven dese voersz renten sullen mogen vercopen oft lossenen ende daer wederomme voer setten alsoe veel renten als nu tot dit voorsz officium sijnt geset quam quidem cappellaniam sive officium ecclesiasticum cum omnibus suis juribus et pertinentiis antedictis pro primaria vice presento magistrum Johannem Gerardi presbiterum filium meum reverendo in Christo Patri et Domino Domino David de Burgondia episcopo Traiectensi pro institutione ad eandem obtinenda rogans eundem dominum episcopum humiliter quatenus fundationem et dotationem dicti officii sicut premittitur per me factas confirmare et approbare prefatum magistrum Johannem presbiterum per me presentatum primaria via in eadem instituere dignetur et velit cum solemnitatibus debitis ex consuetis in cuius rei testimonium sigillum meum proprium presentibus duxi apponendum. Datum anno millesimo quadringentesimo sexagesimo octavo ipso die Divisionis Apostolorum inferius dependebat sigillum in viridi ceta ex duplici cauda.

David de Burgundia Dei et apostolicae sedis gratia episcopus Traiectensis universis et singulis Christi fidelibus presentibus et futuris salutem in eoqui est omnium vera salus. cultum divinum semper augeri cupientes ad similem supplicationem dilecti nobis in Christo Gerardi filius Wilhelmi oppidani oppidi Alcmariensis nostrae diocesis fundatoris perpetui divini officii ac omnia aha et singula prout in eisdem litteris quibus hae nostrae sunt transfixae describuntur tenore presentium ratificamus approbamus atque auctoritate nostra ordinaria in Dei nomine confirmamus iure tu matris Ecclesiae et cuiuslibet alterius semper salvo ipsumque perpetuum divinum officium indimus predicto fundatori antedicti perpetui divini officii auctoritatem et licentiam bona et redditus in dictis litteris conscripta semel dumtaxat in equivalentibus vel uberioribus bonis et redditibus commutandi et hoc de speciali licentia et auctoritate provisoris nostri Kennemarie et prepositi de Heijlo prope Alcmariam ordinis canonicorum regularium quibus vices nostras in ea parte committimus et quarum conscientias desuper oneramus quae quidem bona sic commutata ex nunc prout ex tune presentium tenore ecclesiastica fore et esse decernimus ac sub ecclesiastica libertata tuenda. Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso anno Domini millisimo quadringentesimo sexagesimo octavo mensis Julii die vicesima. In plica erat subsignatum De Slusa. - Inferius dependebat sigillum in rubra cera ex duplici cauda et erant hae litterae superioribus predicto sigillo rubro transfixo.

(Papier: in dorso met de vroeg XVIIIe eeuwse hand van de copiist van het stuk: "fundatie Gerrit Willemsz: van Egmont van een ecclesiastiq officie ter eere van de H. Maget en St. Barbara op haere altaer in de parochiale kerck tot Alcmaer 1468.")

view all

Gerrit Willemsz van Egmond van de Nijenburg's Timeline