Is your surname van Tijn?

Connect to 431 van Tijn profiles on Geni

Share your family tree and photos with the people you know and love

  • Build your family tree online
  • Share photos and videos
  • Smart Matching™ technology
  • Free!

Joseph van Tijn

Birthdate:
Birthplace: Batavia, nu: Jakarta, nu: Indonesia, Ned. Oost-Indie
Death: September 02, 1997 (58)
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland (Netherlands)
Immediate Family:

Son of Benjamin van Tijn and Frieda Rosetta Zwart
Husband of Private
Ex-husband of Ageeth Scherphuis
Brother of Private

Occupation: journalist, schrijver
Managed by: Diederik Mooij
Last Updated:
view all

Immediate Family

About Joop van Tijn

Vrij Nederland De vele levens van Joop van Tijn BRON Zie ook Wikipedia

Door Mischa Cohen / Harm Ede Botje 01-09-2007 Door Harm Ede Botje en Mischa Cohen

Hoofdredacteur van Vrij Nederland, televisie­persoonlijkheid, radiomaker en legendarisch vrouwenversierder. Joop van Tijn (1938-1997) wás veel en hij dééd veel. Een bohémien, maar wel in een pak van Oger. Een republikein, maar door zijn verhouding met prinses Irene ook ‘Joop van Oranje’. Een biechtvader voor vrienden en politici, maar zwijgzaam over zijn eigen zielenleven en over zijn jeugd in een Japans kamp tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn absolute wantrouwen was, opgeteld bij zijn zeldzame charme, een journalistieke goudmijn. Maar diezelfde eigenschappen maakten hevige botsingen binnen de redactie van VN en in zijn privéleven onvermijdelijk. Tien jaar na zijn dood op 2 september 1997 richt VN de blik naar binnen: leven en werken van ‘een van de allerbeste journalisten van Nederland’.

‘Joop leefde zeker twee keer zo snel als een ander,’ zegt dichteres Judith Herzberg. ‘Hij is dus helemaal niet zo jong gestorven. Ik schat dat hij minstens honderdtwintig is geworden.’ Na zijn dood, tien jaar geleden op achtenvijftigjarige leeftijd, namen tout Amsterdam en tout Den Haag in het Concertgebouw afscheid van de journalist en Vrij Nederland-hoofdredacteur Joop van Tijn.

Ministers, dichters, parlementariërs, musici, topsporters, televisiesterren en, uiteraard, journalisten – iedereen was er, die zondagavond 7 september.?Bij het verdriet om zijn dood voegde zich al snel de verbazing over de vele parallelle levens van Joop van Tijn, waarvan op die avond een gedeelte zichtbaar werd. Harry van Wijnen, vriend en collega bij het radioprogramma Welingelichte Kringen: ‘We moesten als sprekers iets eerder naar het Concertgebouw komen om te overleggen met de familie. Maar toen liep het daar al vol met allerlei ons volstrekt onbekende huilende vrouwen.’

Als Van Tijn zelf volledig de regie had gevoerd, hadden prinses Irene en haar kinderen in de Kleine Zaal nooit vlak voor die ándere geliefde gezeten, tevens moeder van een nooit erkend zoontje. En dan had Hugo Wertheim, zijn vroegere buurjongetje in de barak van het jappenkamp Tangerang, nooit precies naast Rudy Kousbroek hoeven plaatsnemen (‘dat vond ik juist zo’n ellendeling’) die in zijn boek Het Oostindisch kampsyndroom het leed in de Japanse kampen had gerelativeerd.

Dat zo véél aanwezige dames speciaal voor deze gelegenheid een vrijwel identieke broche hadden opgespeld – hoe veelbetekenend was nu het cadeautje van de man die ze kwamen bewenen? – had Van Tijn zeker willen voorkomen. Maar dat zijn vroegere kompaan en medehoofdredacteur Rinus Ferdinandusse niet mocht spreken, daar had de overledene wél zelf de hand in gehad. In de maanden voor zijn dood had een diepgeworteld wantrouwen de overhand genomen. Hij voelde zich door alles en iedereen verraden. Daarom keerde hij zich af van wat ruim dertig jaar ‘de meest stabiele liefdesrelatie van zijn leven’ was geweest, het weekblad Vrij Nederland. En zo kon het dat Ferdinandusse vanaf de achterste rij toekeek hoe anderen het woord voerden over zijn vriend, die hij altijd ‘de beste journalist van de wereld’ had genoemd.

Anderen hadden wel Van Tijns postume toestemming om te spreken: ex-journalist Hans van Mierlo, met wie het al in 1960 ‘meteen klikte’. De Amsterdamse oud-burgemeester Ed. van Thijn, die hem in de jaren vijftig op het Amsterdams Lyceum achter het schaakbord leerde kennen en voor wie hij altijd vriend, biechtvader en ‘broertje’ zou blijven – een vertrouwen dat maar één keer zou wankelen. En Judith Herzberg, die hem vierendertig jaar eerder als debuterend dichteres had ontmoet. Zij bracht een ongemakkelijke kant van de herdenkingsbijeenkomst onder woorden: ‘Het is vreemd, zo met zijn velen, te treuren over Joop, die ondanks zijn enorme betrokkenheid met de wereld toch eigenlijk een einzelgänger was.’ Herzberg noemde de door Van Tijn gekozen stijl van leven er een van ‘zorgzaamheid, discretie, geheimhoudendheid’ en vroeg zich af of de ‘puzzel Van Tijn waarvan zoveel mensen een stukje hadden’ wel bij elkaar gelegd moest worden.

Tien jaar later lijkt het tijd voor een reconstructie. Hoe groot was de invloed van het jappenkamp op de rest van Van Tijns leven? Wat was zijn belang als journalist? Hoe kon het dat de man die zo charmant was en zoveel mensen kende, zo verteerd door achterdocht is gestorven? En vooral: waarom leidde hij zoveel parallelle levens?

Vlinderachtigheid Joop van Tijn was een mediapersoonlijk­heid toen de Bekende Nederlander nog moest worden uitgevonden. Hij interviewde Soekarno, Golda Meir, negen opeenvolgende Nederlandse premiers, Johan Cruijff én Willem Frederik Hermans, James Baldwin én Piet Keizer. In de jaren zestig en zeventig veranderde Van Tijn de parlementaire journalistiek voorgoed door niet langer de agenda van de politiek te volgen, maar zelf op onderzoek uit te gaan. Bijna twaalf jaar zat hij in de hoofdredactie en nog veel langer was hij redacteur van Vrij Nederland. Hij was het gezicht van een reeks televisieprogramma’s waaronder Het Capitool en Haagse Kringen. Een kleine twintig jaar lang stemde links en intellectueel Nederland op vrijdagmiddag af op ‘zijn’ Welingelichte Kringen, het radioprogramma waarin politici en andere hoogwaardigheidsbekleders de maat werd genomen.

De vluchtigheid van al die mediaroem bleek snel na zijn dood: Joop van Tijn leek voorgoed te worden bijgezet als de man die, in het programma Open en Bloot, als eerste het woord ‘neuken’ uitsprak op de Nederlandse televisie. Jan Blokker, die met Van Tijn samenwerkte voor verschillende televisieprogramma’s: ‘Joop van Tijn heeft een stempel op zijn tijd gedrukt dankzij de media: het ging om zijn manier van doen, zijn charme en zijn présence. Dat heeft hij ons nagelaten en tegelijk níét nagelaten, want niemand weet het meer.’ Blokker ziet, terugkijkend, veel van de oorlog terug in het goed-foutschema dat door Van Tijn en zijn generatie consequent werd toegepast. ‘Daar kwam bij Joop van Tijn ook een element bij van wraak nemen, van een onvoltooide revanche. Zijn vlinderachtigheid, zijn charme, zijn fladderigheid moeten mede hebben gediend om de traumata uit de oorlog diep in zijn ziel te bedekken.’

Les in overleven Die oorlog begon voor Joop van Tijn toen de Nederlandse strijdkrachten in Nederlandsch-Indië zich op 8 maart 1942 overgaven aan de Japanners. Na die capitulatie viel het gezin Van Tijn uit elkaar. Van Tijns vader, de jurist Bernard van Tijn, kwam in een mannenkamp terecht. Zijn moeder Frieda oma Zwart en de jongetjes Jopie en Flippie in een vrouwenkamp, eerst Kramat, later Tjideng. Philip van Tijn is ervan overtuigd dat de drieëneenhalf jaar in het Jappenkamp zijn oudere broer gevormd hebben. ‘Je moest er altijd op je hoede zijn. Je kon nooit iets voor waar aannemen. Bewakers die continu tegen je schreeuwden in een taal die niet de jouwe was. Dat heeft zeker zijn wantrouwen gevoed, en zijn vermogen om andermans beweegredenen te achterhalen, iets wat hem als journalist goed van pas kwam.’

Joop van Tijn schreef later later in het autobiografische verhaal ‘Een jongen, van één tot dertien’: ‘Als je dan tóch in een kamp hebt gezeten, dan is dát een prijswinnaar. Tjideng was de moeder van alle kampen.’ De schrijver Jeroen Brouwers, die ook in Tjideng zat, vereeuwigde het kamp in de controversiële roman Bezonken Rood. Het boek met zijn zeer gedetailleerde beschrijving van marteling en honger leidde destijds tot een golf van discussie over de ervaringen van Nederlanders in de Jappenkampen. In zijn terugblik schreef Van Tijn over Bezonken Rood: ‘Dichter bij de werkelijkheid van een klein jongetje kun je niet komen.’

Een van die jongetjes was Ron Abram. De vroegere hoofdredacteur van het Algemeen Dagblad zat tegelijk met de familie Van Tijn gevangen. ‘De maanzieke kampcommandant Kenitji Soné liet als het volle maan was iedereen aantreden. De gevangenen moesten urenlang doodstil op de appelplaats staan – ja, ook de kindertjes.’

Abram realiseerde zich pas veel later dat dat de jaren in kamp, zonder vader, een onuitwisbaar stempel op zijn bestaan hadden gedrukt. ‘In het kamp ging het om de moeders,’ zegt Abram. ‘Dat we ook een vader ?hadden, vergaten we klein als we waren na verloop van tijd. ‘De moeders drongen bij de gaarkeuken naar voren om zoveel mogelijk voedsel voor ons te bemachtigen. Ze waren verpleegster, schooljuf en lijfwacht tegelijk.’

Moeder Frieda kon al die taken niet vervullen. Ze was lichamelijk zwak, en in het kamp kreeg ze hongeroedeem. Later was Van Tijn bikkelhard het oordeel over zijn moeder. ‘Ik hoop nog altijd dat ze het niet geweten hebben, maar eigenlijk deden onze moeders elke dag opnieuw examen bij ons kleine etters. Ze hoefden alleen maar volmaakt te zijn! Mijn moeder was dat niet, vond ik.’

Broer Philip: ‘Joop had het gevoel dat hij door onze moeder in de steek was gelaten toen hij haar het meest nodig had. Ze had, vond Joop, tot het uiterste moeten gaan om ons door het kamp heen te helpen. Ik heb dat altijd anders gezien. Ze was ziek, en daar kon ze niets aan doen. Uiteindelijk heeft oma ons het leven gered. Oud en doof als ze was, stónd ze voor haar kleinkinderen.’

In ‘jodenkamp’ Tangerang waar de familie vanuit Tjideng naartoe werd overgebracht om te voldoen aan de wens uit Berlijn om joden apart vast te zetten, grensde de brits van de Van Tijns aan die van Hetty Wertheim en haar drie kinderen. Uit het dagboek van Hetty Wertheim, de moeder van Anne-Ruth en Hugo: ‘Laatste nacht in Tangerang op de harde planken en zonder klamboe. Muskieten! Jopie van Tijn ligt ’s morgens in mijn armen. Ik dacht dat het Hugo was…’

Het viel buurmeisje Anne-Ruth op dat ‘Jopie’, hoe klein hij ook was, zich verantwoordelijk voelde voor het gezin. ‘Al die oudste jongens hadden dat, maar bij Joop was het sterker omdat zijn moeder wegviel.’

Zelf herinnerde Van Tijn zich in zijn terugblik de kamptijd vooral als een les in overleven: ‘Competitie met de andere jongetjes: wie niet huilde bij het lellen, wie zijn bek kon houden over voorvallen waar de bewakers wel eens wat meer van wilden weten. Maar ook wie het appel het langst volhield, en vooral: wiens moeder in de felle zon en vele uren achtereen het langst bleef staan.’

Het grote zwijgen Na de definitieve terugkeer naar Nederland, pas in 1951, bleek het gezinsleven onherstelbaar beschadigd. Joop van Tijn schreef daarover: ‘De totale vervreemding die in het kamp had geheerst, al die jaren lang, heeft zich tussen mij en mijn moeder de rest van haar leven voortgezet.’ Ron Abram, die na terugkeer uit Nederlandsch-Indië contact had gehouden met de Van Tijns: ‘Het was daar thuis één tenenkrommende verbale explosie. Geestig maar meedogenloos. Bernard en vooral Joop speelden elkaar het balletje toe en Frieda was de kop van jut. Ik vond het heel genant. Als Joop riep: “Rotwijf,” dan zei Joops vader hoogstens: “Mevróúw rotwijf, graag.” Philip van Tijn bevestigt dat beeld: ‘Mijn vader was de rustige intellectueel die niet ingreep, tot woede van mijn moeder. Ik ving de borden op die Joop en moeder naar elkaar gooiden.’

Zoals in veel gezinnen die hadden geleden onder de oorlog werd ook door de Van Tijns in de jaren vijftig vooruit gekeken en niet teruggeblikt. Philip van Tijn: ‘Bij Joop is het helemaal het grote zwijgen geweest.’ Ook toen ze al volwassen waren, werden over de oorlog hoogstens grappen gemaakt, zegt hij. ‘We ontwikkelden onafhankelijk van elkaar het excuus, als we weer eens iemand hadden gekwetst: “Sorry, Jappenkamp”. En toen we voor het eerst dineerden in een Japans restaurant en de eigenaar bij het afrekenen vroeg: “Was het lekker?”, antwoordden we volkomen synchroon: “Beter dan de laatste keer”.’ Maar door alle bonhomie en grappen heen schemerde altijd het jongetje uit het kamp, zegt Philip van Tijn.

De opstandige middelbare scholier van het Amsterdams Lyceum zocht zijn toevlucht bij klasgenoot Gerben Hellinga. ‘In elke schoolklas zitten maar een paar kinderen die zich echt interesseren voor literatuur. Bij ons waren Joop en ik dat. We lazen Nescio, Bordewijk, de jonge Reve.’ De twee jongens waren permanent in discussie over geloof, liefde en poëzie, zegt Hellinga, die toneelschrijver zou worden en, op verzoek van Van Tijn, toneelcriticus van Vrij Nederland. ‘Ik was het archetypische zwarte schaap,’ zegt Hellinga. ‘Joop was absoluut een schavuit, maar hij wilde er wél bijhoren. Hij zat in het schoolparlement, was klassenvertegenwoordiger. De leraren aten uit zijn hand.’

Vakanties bracht Van Tijn door in de zomerkampen van Haboniem. ‘Na mijn dertiende ben ik nooit meer met mijn ouders met vakantie geweest,’ zou hij later schrijven. ‘Ik vond het geen ouders om mee op vakantie te gaan. Ook niet om mee in het kamp te zitten, trouwens.’

Bij Haboniem sloot hij vriendschap met de latere hoogleraar Victor Halberstadt. ‘Toneelspelen, discussiëren, Joop deed alles beter,’ zegt Halberstadt terugkijkend. ‘Hij veroverde al meisjes lang voor wij er überhaupt over durfden nadenken.’

Ook de architect Moshé ‘Bonnie’ Zwarts kon vaak niet tegen Van Tijn op. Maar Zwarts was op één punt onverslaanbaar: hij had het concentratiekamp Bergen-Belsen overleefd. ‘Qua kamp won ik het. Ik had het veel erger gehad dan hij. Altijd als grap, hoor. Er werd natuurlijk niet serieus over gesproken.’

Hoogste woord Van Tijns eerste grote liefde was Lily van den Bergh, die na de oorlog als wees was opgenomen tussen de zeven ‘eigen’ kinderen van haar oom George van den Bergh. De familie woonde in een statig pand aan de Amsterdamse Van Eeghenstraat en Joop van Tijn vond er tijdelijk zijn tweede huis.

George van den Bergh, ook voor zijn kinderen ‘professor’, was in de jaren dertig Kamerlid geweest voor de SDAP en had het concentratiekamp Buchenwald overleefd. De erfgenaam van een margarinefabrikant was hoogleraar staatsrecht, astronoom en uitvinder. Sociaal-democratische coryfeeën als Willem Drees en Koos Vorrink kwamen bij hem over de vloer. Zoon Flip, die via Lily goed met Joop van Tijn bevriend raakte: ‘Bij ons aan tafel durfde Joop tegen mijn vader in te gaan. Mijn vader! Dat was voor mij god-die-altijd-gelijk-had.’

Documentairemaakster Lily van den Bergh, nu actief voor Vrouwen in het Zwart dat de Palestijns-Israëlische vredesbeweging ondersteunt: ‘Er zaten bij ons vaak twintig man aan tafel, met aan het hoofd de professor. Joop had in dat gezelschap het hoogste woord, was zo ad rem en zo welbespraakt dat ik er verlegen van werd en hem niet meer durfde uit te nodigen bij ons thuis.’

Ze waren wél erg verliefd, herinnert ze zich. ‘Joop was toen al een galante en charmante jongen met bossen bloemen en alles wat je kunt bedenken, en tot slot ’s avonds een romantische wandeling in het Vondelpark.’ Maar de verhouding ging haar op den duur toch benauwen. ‘Bindingen aangaan was lastig voor mij, en voor hem al helemaal. Dat had, denk ik, met ons beider oorlogsverleden te maken.’

Van Tijn ging geschiedenis studeren en trok in bij Lily’s broer Flip, die een studentenkamer had aan de Amstel, tegenover Hotel de L’Europe. Ze praatten tot diep in de nacht over literatuur en politiek, maar van studeren kwam het niet erg, hoewel Van Tijn soms anders suggereerde. ‘Hij kwam eens met taart aanzetten om de tentamens te vieren die hij had gehaald,’ vertelt Van den Bergh. ‘Toen ik dat kort daarop aan zijn vader vertelde, proestte die het uit van het lachen: nog niet één tentamen had Joop gedaan!’

Na drie jaar van niet-studeren was het voor Van Tijn duidelijk: een academische carrière was niets voor hem, ook al verwachtten zijn ouders dat wel. ‘Tenminste één van ons moest het toch tot hoogleraar schoppen. En bij voorkeur de ander ook,’ zegt Philip van Tijn. ‘Mijn vader was het absolute voorbeeld van een intellectueel. Hij wist alles van Heinrich Heine, maar stond met zijn handen in het haar als er een lamp stuk ging. Dan riep hij: “Er moet een mannetje komen.”

Joop van Tijn ambieerde in eerste instantie een toneelcarrière, maar dat mislukte, vertelt Ron Abram. Hij werd afgewezen door de Amsterdamse Toneelschool. Abram: ‘Daar heeft hij een enorme douw van gekregen.’ Vervolgens zocht en vond Van Tijn zijn bestemming in de journalistiek: in november 1959 werd hij redacteur bij het toen roemruchte studentenblad Propria Cures. In die jaren zaten daar de grootste schrijvende talenten in de redactie. ‘Daar was ik apetrots op,’ zei Joop van Tijn later in een interview. ‘Ik was een ijdeltuit. Slauerhoff en Ter Braak hadden er in geschreven, dat was de kick. Rinus (Ferdinandusse) zat er, we waren men about town, non-conformistisch, kenden schrijvers en journalisten.’

Uitvreter Van Tijn vergeleek zichzelf en zijn vrienden in die studentenjaren graag met Nescio’s Titaantjes, maar Flip van den Bergh kiest liever voor De uitvreter. ‘Joop had nooit geld,’ zegt Van den Bergh. Ik moest eens een existentialistische zwarte coltrui van hem kopen omdat hij in acute financiële nood verkeerde. Ook leende hij regelmatig geld van me, dat kreeg ik dan heel soms terug, maar dan leende hij het meteen weer.’ Van Tijn, die door zijn ouders heel kort werd gehouden, maakte in die jaren meer slachtoffers. ‘Bij een boekhandelaar,’ vertelt Van den Bergh, ‘kocht hij boeken op de pof en verkocht die meteen weer bij De Slegte.’

Het Nederland van de wederopbouw was een treurigmakende, grauwe bedoening. Hemelbestormers Van den Bergh, Van Tijn en hun vrienden popelden van verlangen om het allemaal anders te gaan doen. De piepjonge Van den Bergh bedacht maar meteen een nieuwe opera aan het Amsterdamse Weteringcircuit. Een enthousiaste Van Tijn haalde zijn vriend Bonnie Zwarts erbij als architect, lobbyde bij de gemeenteraad en regelde de publiciteit. Maar de plannenmakers liepen vast in bureaucratie en politieke stroperigheid. Van den Bergh, een halve eeuw later nog steeds verontwaardigd: ‘De ambtenaren wezen het af omdat ze het terrein, waar zelfs de nieuwe Parijse opera met gemak op zou passen, te klein vonden.’ Joop van Tijn koelde in 1960, onder de titel ‘Opéra comique’ zijn woede op het Amsterdamse stadsbestuur in zijn eerste bijdrage aan Vrij Nederland. De jonge journalist, die daarna als veelbelovend medewerker werd binnengehaald, zou niet lang bij het weekblad blijven. Omdat hij altijd te laat kwam werd hij, tijdens een dronken gesprek in een café, door toenmalig hoofdredacteur Matthieu Smedts de laan uit gestuurd.

Op een feestje van zijn broer Philip ontmoette Van Tijn datzelfde jaar Gina Siegel. Het was een stormachtige kennismaking, en toen Gina twee dagen later door vrienden naar de trein werd gebracht – ze ging naar Barcelona om haar studie Spaans voort te zetten – kwam Joop aanrennen en sprong bij haar in de coupé. In Parijs stapten de twee uit, en bleven er een romantische week.

Niet veel later vroeg Van Tijn om haar hand en in oktober 1961 trouwden ze met een groot feest in het Apollohotel. Het duurde nog jaren voor ze hadden afbetaald wat hun hongerige medestudenten daar hadden verteerd.

Ver na de deadline Joop van Tijn ging na de valse start bij Vrij Nederland in 1962 schrijven voor de Haagse Post, waar toen onder anderen kunstenaar Armando, dichter Simon Vinkenoog en de latere Londense correspondent Peter Brusse in de redactie zaten. Brusse, destijds kunstredacteur: ‘Binnen die bijzondere groep viel Joop op door zijn snelheid en scherpte. Hij was de grote charmeur, kreeg alles voor elkaar.’

Van Tijn schreef voor HP onder meer een geruchtmakend artikel over ‘Dachautje spelen’, een gruwelijk onderdeel van de ontgroening van het Amsterdams studentencorps. Nieuw aangekomen leden werden daarbij in te kleine zuurstofarme ruimten langdurig op elkaar geperst. Jeugdvriend Ed. Van Thijn, met wie Van Tijn in die tijd steeds vaker werd verward: ‘Ik was lid van het corps, en ze dachten dat ík dat verhaal had geschreven. Ik werd bedreigd, kreeg anonieme brieven.’

Behalve als talentvol journalist stond Joop van Tijn meteen bekend als iemand die de deadlines tartte. Hij begon liefst pas met tikken als de persen al draaiden. Er is een beroemd verhaal dat als de nood bij Van Tijn echt hoog opliep, hij zijn verhalen ver na de deadline velletje voor velletje per taxi aanleverde, vertelt Brusse. ‘“Mijnheertje Van Tijn, dat moet u niet meer doen,” zei hoofdredacteur Sylvia Brandts Buys dan. “Nee, nee, mevrouw,” antwoordde Joop stralend. Maar hij deed het uiteraard wél steeds weer, en hij kon geen kwaad doen bij de hoofdredacteur – Sylvia had ook een Indische achtergrond, dat bond.’

Gideonsbende De doorbraak naar landelijke bekendheid kwam voor Van Tijn in 1963, toen hij werd gevraagd voor het satirische televisieprogramma Zo is het toevallig ook nog ’s een keer. De latere VPRO-hoofdredacteur Arend Jan Heerma van Voss herinnert zich Zo is het als de eerste echte aanval op tv tegen Het Gezag. Heerma van Voss, met wie Joop van Tijn kort voor zijn dood strijd zou leveren over het voortbestaan van het radioprogramma Welingelichte Kringen, was een trouwe kijker. ‘Ongehoord wat ze daar deden. Scherpzinnig, intelligent, voor niets en niemand bang. Alles wat “fout” was, werd belachelijk gemaakt: autoriteiten, ministers, pompeuze taal.’

De grootste rel veroorzaakte het programma met een item over ‘beeldreligie’, waarin de aanbidding van de televisie in Nederlandse huiskamers werd vergeleken met een christelijke eredienst. De Telegraaf, de katholieke kerk en de verzamelde dominees stonden op hun achterste benen. Haatbrieven hoorden bij het provocerende programma, zoals nog jaren later bij de Van Tijns thuis te lezen was. De wanden van de wc-ruimte had hij zorgvuldig beplakt met brieven die als strekking hadden: ‘Geachte Ferdinandusse, hoe lang laat u zich nog door die jood Joop van Tijn het woord ontnemen?’

In de redactie van Zo is het zat behalve VN-redacteur Rinus Ferdinandusse ook Jan Blokker. Die plaatst wel wat kanttekeningen bij het programma, waarbij hij de hand in eigen boezem steekt. ‘De generatie die uitbotte in de jaren zestig daar zat een vervelende kant aan van intolerante gelijkhebberigheid. Bij Zo is het zat vlak onder de grappen en de grollen een vervelende verbetenheid, die de linkse media zoals de Volkskrant, de VPRO en Vrij Nederland lang is blijven aankleven.’

In 1965 trad Joop van Tijn aan bij Vrij Neder­land, waar zijn vriend, ex-Propria Cures-redacteur en voormalig Zo is het-collega Rinus Ferdinandusse al werkte. Van Tijn werd ‘gehaald’ als aanwinst voor de krant. Een toptransfer: hij had naam gemaakt bij HP en was door zijn televisieoptredens landelijk bekend. ‘Joop speelde een belangrijke rol bij de vernieuwing van Vrij Nederland,’ zegt Ferdinandusse, terugkijkend. ‘Hij zag verhalen waar niemand ze zag, wist ze ook boven water te halen. Niets afspraken maken en met de pet in je hand belet vragen bij een autoriteit, wat toen bij de dagbladen nog de gewoonte was. Zijn hand ging altijd meteen naar de telefoon en dan kreeg hij een burgemeester of minister direct aan de lijn.’ Van Tijn zou zijn hele verdere carrière wijden aan Vrij Nederland. Het ‘In Memoriam’ bij zijn dood in 1997 in Vrij Nederland roemde de ‘precisie en eerlijkheid’ die Van Tijns gesprekken kenmerkten. ‘Hij hoorde tot de weinige journalisten die de luxe aankonden intelligenter, scherper en diepgaander te zijn dan hun gesprekspartner. Hij bood zijn tegenstanders tegenspel, maar altijd ironisch.’

Vrij Nederland had in die jaren zestig een kleine redactie die bestond uit niet meer dan zes, zeven journalisten. Het blad, dat in 1940 als verzetskrant was opgericht, had moeizame jaren achter de rug en maakte een ingeslapen indruk. Het was een commentaarblad waar elke maandag de stukken uit de post werden gevist en in de krant gezet.

Oud-redacteur Igor Cornelissen, die Van Tijn en andere voormalige Propria Cures- redacteuren als Renate Rubinstein en Hugo Brandt Corstius zag binnenkomen, was niet overmatig enthousiast. ‘Ik vond ze nogal hinderlijk, want hautain, elitair, narcistisch, uiterst zelfverzekerd en arrogant,’ schrijft hij in zijn memoires. Maar er kwam wel meer pit in de krant. Op doorrookte vergaderingen werd op hoge toon gediscussieerd, de grappen kaatsten over tafel, het was een inspirerend groepje, dat zichzelf graag zag als een gideonsbende. De nieuwe garde ging stukken schrijven die de toon zouden zetten voor een generatie, in een blad waarvan de oplage zou groeien tot boven de honderdduizend exemplaren. Van Tijn schreef over wat in die tijd ‘hot news’ was. Van een beschouwing over de Provo’s (‘niet helemaal wettig en niet revolutionair’) tot een interview met de bokslegende Bep van Klaveren en van een verslag van de ‘Nacht van Schmelzer’ in 1966 tot een reportage over de verkiezingscampagne van Joop den Uyl een jaar later.

Joop van Tijn en zijn mede-redacteuren durfden de macht aan te vallen. Het blad bracht wekelijks onthullingen – wat de kranten in die dagen nooit deden – en plaatste columns waarin Hugo Brandt Corstius en Renate Rubinstein hun pittige meningen verkondigden. Bibeb schreef interviews waarin politici en kunstenaars vrijuit spraken over hun persoonlijke leven.

De VN-redacteuren zagen elkaar op de redactie, maar ook in het café. Werk en privé liepen door elkaar heen. Maar hoe intensief de vrienden ook met elkaar omgingen, Van Tijn sprak met Ferdinandusse nooit over zijn jaren in het jappenkamp, noch over andere persoonlijke kwesties. Dat was taboe. ‘Joop was een entertainer,’ zegt Ferdinandusse. ‘Hij wist over iedereen wel een anekdote te vertellen. En dan werd het een vrolijke avond. Hij had een onvoorstelbaar goed geheugen voor verhalen over anderen, maar zelf bleef hij onzichtbaar.’

Babbel en Schnabbel Van Tijn was niet alleen een vernieuwende journalist met een aimabele, charmante kant, hij vond het ook vanzelfsprekend dat er voor hem een uitzonderingspositie werd gecreëerd. Daardoor veroorzaakte hij controverses, ook op de redactie. Max van Weezel, met wie hij later in Den Haag intensief zou samenwerken: ‘Waar Joop kwam, waren kampen. Er was altijd een pro-Joop-kamp en een anti-Joop-kamp.’

Het eerste conflict ontstond al kort na Van Tijns entree. De aanleiding was dat hij meer zou gaan verdienen dan de andere redacteuren. En in advertenties voor Vrij Nederland werd dat jaar maar één naam omhoog gestoken: sterverslaggever Joop van Tijn. Dat zette kwaad bloed bij een deel van de redactie. De ruzie in 1965 werd gesust, maar zes jaar later brak ‘het grote Joop-conflict’, zoals Rinus Ferdinandusse het nu noemt, alsnog uit.

De piepjonge Gerard van Westerloo, die later de kleurenbijlage van Vrij Nederland zou gaan leiden, was nog net geen redacteur toen de ruzie in volle omvang uitbarstte. Van Westerloo: ‘Ik mocht al wel bij de vergaderingen zitten, maar die keer werd ik weggestuurd. Vanachter mijn bureau hoorde ik precies wat er gebeurde. Het ging hard tegen hard. Er werden verwijten gemaakt, er werd pressie uitgeoefend en eigenlijk is het nooit meer goed gekomen.’

Steen des aanstoots waren de bijverdiensten van Van Tijn, die door zijn collega’s Martin van Amerongen en Igor Cornelissen inmiddels ‘Babbel en Schnabbel’ was gedoopt. Van Amerongen – zelf in 2003 overleden – schreef in zijn in memoriam over Joop van Tijn: ‘Ik was teleurgesteld in de man die herhaaldelijk verklaarde dat zijn weekblad zijn grote passie was waaraan niet getornd mocht worden en ondertussen zijn energie investeerde in andere media.’ Cornelissen zegt achteraf: ‘VN was er op gespitst misstanden aan de kaak te stellen, maar dat gold uiteraard niet voor het eigen blad.’ Ferdinandusse – hoofdredacteur vanaf 1969 – verdedigt zijn sterauteur van toen nog steeds: ‘Joop was door zijn optreden elders heel zichtbaar en dat was goed voor de krant.’ Toen de kruitdampen waren opgetrokken, bleken Van Amerongen en Cornelissen alleen te staan. En dus bleef alles bij het oude. Conflicten over Van Tijn, zijn vergoedingen, zijn door de krant betaalde privésecretaresse en het klussen buiten de deur zouden tot aan zijn dood doorgaan. Maar steeds zou hij als winnaar uit de strijd komen.

Van het ‘grote Joop-conflict’ kwam niets naar buiten, Vrij Nederland bleef een gesloten bolwerk. De redactie opereerde als een verzetsgroep: intern mochten er meningsverschillen zijn, de buitenwereld was de echte vijand. Hoofdredacteur Ferdinandusse vergeleek het collectief graag met een tank: niemand weet wat zich binnen de gepantserde wanden afspeelt, maar ondertussen schiet hij de tegenstander aan flarden. Het was een mentaliteit waarbij Joop van Tijn zich thuis voelde, zegt Ge­rard van Westerloo. ‘Ik denk dat het hele leven van nature een soort veldslag voor hem was. Zelf sprak hij ook in die termen over journalistiek: een interview was oorlog.’

Nacht in het Amstel Hotel Met Van Tijn ging het in alle opzichten crescendo. Zijn armoedige studentenjaren waren voorbij, hij werkte bij een toon­aan­gevend weekblad. Hij was getrouwd met zijn vriendin Gina Siegel, had met haar binnen vijf jaar drie kinderen gekregen (Siegel en de kinderen wilden niet aan dit artikel meewerken). Van Tijn was nog geen dertig, maar helemaal gearriveerd. Naast zijn werk bij VN was hij met zijn schwung en uitstraling een graag geziene radio- en televisiepresentator. Jan Blokker, eindredacteur van interviewprogramma’s waarin Van Tijn optrad: ‘Ik heb hem nooit betrapt op een gedegen voorbereiding, maar hij had een waanzinnige flair. Hij had een geweldig oog voor zwakten van mensen, maar ze vertrouwden hem omdat hij er niet op uit was om hen onderuit te halen.’

Op zondag maakte hij naast zijn gewone werk een overzicht van de buitenlandse zondagskranten voor Monitor, het eerste programma dat overdag werd uitgezonden op de Nederlandse televisie. Het werd gepresenteerd door Ageeth Scherphuis en Philip Bloemendal. ‘Joop was toen al de drukke, eeuwig bellende, ongelooflijk aantrekkelijke, grappen makende man,’ zegt Scherphuis. Van Tijn schreef zijn tekst die dan per taxi naar Hilversum werd gereden. ‘De vaste taxichauffeur Heinz vertelde hoe Joop thuis had zitten zweten op zijn stukje,’ herinnert Scherphuis zich. ‘Hij was altijd te laat, dus we kregen die velletjes pas tijdens de uitzending onder onze neus geschoven.’

Van Tijn begon een paar jaar na zijn huwelijk een relatie met Scherphuis, terwijl thuis zijn kinderen nog in de luiers zaten. ‘Ik ben er niet trots op, maar het was zo overweldigend,’ zegt Scherphuis. In 1968 kwam het tot een breuk met zijn vrouw en Van Tijn verhuisde naar het zeventiende-eeuwse houten huis van de omroepster. ‘We hadden een fantastische tijd, maar dag en nacht met Joop samen zijn was een uitputtingsslag,’ zegt Scherphuis. ‘Hij wilde alles van me weten. “Wat denk je nou,” vroeg hij. “Niks,” antwoordde ik, “gewoon niks.” “Geen mens denkt ooit niks,” zei Joop dan.’

Al snel nadat hij bij haar was ingetrokken, ging Van Tijn al weer vreemd met andere vrouwen. Scherphuis kwam er pas na een paar jaar achter, was aanvankelijk ‘geschokt’, maar accepteerde uiteindelijk zijn promiscue gedrag. ‘Het was wel altijd de tweede gedachte die bij me opkwam als Joop met een vrouw omging: is hij met haar naar bed geweest?’ Ze legde zich er met moeite bij neer. ‘Ik hield van hem. Dit was Joop, ik wilde hem zo nodig hebben, en het was kiezen: of leven zonder Joop of hem delen met anderen. Dan maar delen.’

Het leven met Van Tijn – áls hij bij haar was – was intens. Zo stelde hij op een vrijdagmiddag voor naar een sterrenrestaurant in Noord-Frankrijk te rijden, ‘vlak over de grens’. Scherphuis ging achter het stuur zitten – Van Tijn had geen rijbewijs – en ze togen welgemoed op pad. Na verloop van tijd bleek het etablissement bij Parijs te liggen en kwamen ze pas om half twaalf ’s avonds aan. Scherp­huis: ‘Joop rustte niet voordat de chef zelf in de keuken ging staan om voor ons een maaltijd te bereiden.’ Ze gingen ook weleens zomaar een nacht in het Amstel Hotel slapen. ‘Van zo’n man móét je toch houden, ondanks al zijn streken?’ zegt Scherphuis.

Van Tijn kwam altijd thuis met tassen vol werk en sliep maar drie uur per nacht. ‘Als hij klaar was met tikken, maakte hij me het liefst weer wakker om te praten,’ zegt Scherphuis. ‘En als ik dan weer indommelde, vroeg hij hoe ik het in mijn hoofd haalde om in slaap te vallen terwijl hij een verhaal aan het vertellen was. Ik was soms blij als hij er even niet was. Dan kon ik ademhalen.’

Hyperactief Het viel niet alleen Ageeth Scherphuis op dat Van Tijn met zijn krachten smeet. Rinus Ferdinandusse: ‘Joop leefde op de rand van zijn uithoudingsvermogen. Hij was een groot muziekliefhebber en ging dus vaak naar concerten, maar na vier minuten moest je hem al wakker maken. Of hij ging naar de bioscoop en viel daar in slaap. Maar eenmaal aan het werk stroomde de adrenaline en kon hij continu doorgaan.’

Zoals Van Tijn als jongetje op de proef was gesteld, zo leefde hij ook zijn verdere leven: op de rand van de uitputting. Ook Vic­tor Halberstadt verbaasde zich over het tempo van zijn jeugdvriend. ‘Als wij naar bed gingen, zette Joop nog eens extra aan. Dat was al zo toen we jong waren. Hij was hyperactief, sloopte zichzelf, maar wist anderen heel vaderlijk toe te spreken over hun gezondheid.’

Oud-klasgenoot Gerben Hellinga: ‘Joop leefde in een versnelling die de meeste mensen niet eens hebben. Hij kondigde ook steeds weer aan dat hij jong zou sterven. Vandaar al die parallelle levens, al die niet nagekomen afspraken.’

Het was één lange reeks etentjes, radio-interviews, middagen met zijn kinderen, redactievergaderingen, bezoeken aan vriendinnen, vertrouwelijke gesprekken met politici – Van Tijns bestaan groeide in de jaren zeventig uit tot een labyrint waarin hij alleen zelf de weg kon vinden. Dat ging dan meestal per taxi: alle taxichauffeurs in Amsterdam kénden Joop van Tijn, met zijn stapels papier en kranten onder de arm. ‘Hij had er erg veel behoefte aan om zoveel dingen tegelijk te doen dat niemand kon beoordelen wat hij deed,’ zegt jeugdvriend Victor Halberstadt. ‘Want dan voelde hij zich gecontroleerd. Dat gold in zijn beroepsleven, maar ook in zijn privébestaan.’

In al die verschillende werelden gaf hij iedereen – vrienden, vriendinnen, maar ook collega’s en geïnterviewden – het gevoel dat hij er alleen voor hem of haar was. Hij vergat nooit een verjaardag, wás er als de moeder van een collega overleed en regelde complete bruiloften.

Judith Herzberg: ‘Joop was loyaal tot op het bot, maar er was één uitzondering: Vrij Nederland ging altijd voor. Hij zou op 4 november 1995 naar mijn verjaardag komen, maar belde op het laatste moment af. De Israëlische minister-president Rabin was die zaterdag neergeschoten en de krant moest worden omgegooid.’

Van Tijn toonde zich niet alleen betrokken op belangrijke momenten in iemands leven, maar gaf ook de duurste cadeaus. Peter Brusse: ‘Op mijn verjaardag kreeg ik niet één, maar twéé dassen van Yves Saint-Laurent. Met Joop at je altijd in sterrenrestaurants.’ Dat leven op grote voet kon Van Tijn alleen bekostigen door zijn vele schnabbels. Alles wat binnenkwam, gaf hij net zo hard weer uit. Vriend Victor Halberstadt: ‘Hij was de eerste en enige persoon die ik heb ontmoet die zijn administratie in zijn borstzakje voerde.’ Het chaotische beheer van zijn financiën brak Van Tijn regelmatig op. Toenmalig VN-uitgever Hans Vervoort: ‘Hij gebruikte zijn zakelijke creditcard ook privé. Ik heb een gesprek met hem gehad dat dat niet kon, als hoofdredacteur moet je een voorbeeld geven.’

Sleutel van de bloemist Omdat Van Tijn van zichzelf vond dat hij zoveel dingen tegelijk moest doen, kwam hij structureel en overal te laat, wat weer moest worden goed gemaakt met cadeautjes. Halberstadt: ‘Hij kocht dan drie bossen bloemen waarmee hij zich in een taxi liet rondrijden. Eerst belde hij bij jou aan en zei tegen je: ik dacht aan je, ik moest je even bloemen brengen. Maar ik moet helaas weer weg, de taxi wacht. En dan ging hij op weg naar de volgende.’

Zijn vaste bloemist bezorgde ook bloemen op de adressen waar Joop van Tijn de nacht had doorgebracht. En hij gaf Van Tijn tenslotte ook maar de sleutel van zijn berging. ‘Dan kon hij ’s avonds na sluitingstijd nog een boeket pakken. We rekenden dan later af.’

Voor Van Tijns inner circle was het moeilijk om de man die zij vaak zagen als hun meest intieme vertrouweling, te delen met zoveel anderen. ‘Joop was mijn beste vriend, maar dat betekende nog niet dat ik omgekeerd ook zíjn beste vriend was,’ zegt oud-minister Ed. van Thijn. ‘Daar heb ik het wel eens moeilijk mee gehad. Zou ik een betere vriend zijn dan Rinus Ferdinandusse? Of dan Joop den Uyl?’ In de gesprekken die ze voerden, vertrouwde Ed. wel al zijn privébesognes aan Joop toe, maar dat was niet wederzijds. Dezelfde ervaring had de voormalige Londense correspondent Peter Brusse, bevriend met Van Tijn sinds begin jaren zestig. ‘Hij ging er nooit op door als je vroeg over vrouwen of zijn kamptijd. Hij had het allemaal opgeborgen in aparte hokjes. Als Joop vertrok, wist je nooit waar hij naartoe ging.’

Zowel Brusse als Van Thijn leerden leven met de taboes in hun vriendschap met Van Tijn. Brusse: ‘Dat moest je nemen. Als hij bij je was, was hij je enige vriend. Dan leek er verder niemand op de wereld voor hem te bestaan. Dat was zijn grote kracht. Maar niemand heeft Joop echt leren kennen. Gina niet, Ageeth niet, Rinus niet, en ik natuurlijk ook niet.’

Het leek wel of Van Tijn, die hartklachten had, met opzet afkoerste op de afgrond. Alsof hij er alles aan deed om de voorspelling aan zijn jeugdvriend Flip van den Bergh (‘de veertig haal ik niet’) te laten uitkomen. Hij rookte tot zijn eerste hartaanval – inderdaad nog vóór zijn veertigste – twee pakjes Gauloises per dag en bleef, ondanks zijn jicht, altijd royaal whisky innemen. Zo kon het dat hij, halverwege de veertig, vanaf de Dam naar de Bijenkorf midden op de zebra moest stilstaan vanwege kortademigheid, vertelt Judith Herzberg. ‘En dan doen of hij plotseling iets heel interessants zag en daarover wilde vertellen. Alles beter dan dat anderen iets merkten. Toen ben ik voor het eerst heel ongerust geworden.’

Max van Weezel, die lang een duo vormde met Van Tijn, herinnert zich hun samenwerking als een voortdurende rit in een achtbaan. ‘Het leek of hij tachtig uur in een etmaal stopte. Maar hij had ook een onbereikbaarheidsprobleem. Er waren nog geen mobiele telefoons en ik heb vaak uren tevergeefs op het station op hem staan wachten. Dan ging ik tenslotte maar alleen naar onze afspraak. Halverwege het interview stapte Joop dan vrolijk binnen met wapperende jas. Of we zaten in de trein naar Den Haag en hij zag in een andere coupé een blondine, op weg naar Roosendaal. Dan zei Joop: “Ga jij maar vast naar de minister, ik moet even door naar Roosendaal.”’ Maar hij maakte het altijd goed, zegt Van Weezel. ‘Mijn hele huis staat vol met cadeaus. Schilderijen, flessen drank. Of hij kwam om drie uur ’s nachts even met de taxi langs om een bos bloemen te brengen voor mijn vrouw.’

Schalks en schrander Van Tijn was een alleskunner: radio, televisie, stukken schrijven voor Vrij Nederland, een perfecte neus voor nieuws. Maar één ding kon hij niet opbrengen: het geduld om langdurig achter de typemachine zitten. Zijn Waterloo vond hij tijdens het Morgantown-project, eind jaren zeventig. Samen met geliefde Ageeth Scherphuis en fotograaf Bert Nienhuis zou hij het verhaal der verhalen gaan maken over dat gemiddelde Amerikaanse stadje in West-Virginia. Maar liefst twee keer ging hij ervoor op reis, maar het stuk kwam nooit af. ‘We woonden in die tijd nog samen,’ zegt Ageeth Scherphuis. ‘Ik zag hem zwoegen. Ik zei: laat míj nou proberen het aan elkaar te schrijven. Maar ik mocht me daar niet mee bemoeien. Het M-woord werd een taboe in huis. Echt, hij leed er verschrikkelijk onder.’ In arren moede trok Van Tijn zich na weken vruchteloze arbeid terug in een motel langs de A2, maar ook dat leverde niets op. Toch bleef hij koppig volhouden dat het project Morgantown, dat op de redactie inmiddels Overmorgantown was gedoopt, ooit zou worden afgerond. Philip van Tijn vindt het niet vreemd dat het project mislukte: ‘Joop had het gevoel dat de wereld niet langer dan een halfuur buiten hém kon.’

In de jaren zeventig groeide Van Tijn wel uit tot een gezaghebbend politiek verslaggever met contacten tot op de hoogste niveaus. Hij kende alle politieke kopstukken, die hij interviewde voor radio en televisie en voor Vrij Nederland. Bert Nienhuis maakte bij die verhalen de portretten. ‘Als we met mijn auto naar Den Haag gingen, altijd in grote haast, dan moest Joop toch nog even een broodje pekelvlees halen bij de bekende joodse broodjeszaak Sal Meijer. En dan op naar het Binnenhof, waar hij als een soort ster werd ontvangen. ’s Avonds als we terugreden zaten Joop en Max hun interview na te bespreken en besloegen de ramen van de opwinding.’

Politici zagen bekende Nederlander Joop van Tijn graag langskomen, vertelt Max van Wee­zel. ‘Joop nam bij bij zo’n gelegenheid altijd een cadeautje mee. Hij belde dan secretaresses of vrouwen om te vragen wat de geïnterviewde graag wilde hebben. Dan waren we bij Van Agt en verdomd: Joop gaf hem precies díé editie van de fabels van Lafontaine ?cadeau waarnaar de premier al twintig jaar op zoek was. Soms hadden ze het dan eerst vijf kwartier over de Tour de France, terwijl we maar anderhalf uur de tijd hadden. Ik raakte steeds geïrriteerder door die verloren tijd. Maar het schiep wel een sfeer waardoor het vraaggesprek uiteindelijk uren mocht duren.’

Gesprekken met Van Tijn waren niet alleen scherp, maar ook geestig, herinnert oud-premier Dries van Agt zich. ‘Dat hij hartelijk kon lachen om antwoorden die ik hem gaf, werkte aanmoedigend, maakte me soms zelfs roekeloos.’ Van Agt noemt zijn interviewer ‘even schalks als schrander, een sympathieke schelm’. De journalist Van Tijn beviel hem omdat hij hem bejegende ‘op een manier waaraan grimmigheid volkomen vreemd was.’ Het klassieke interview met Van Agt in 1981 was geniaal, zegt Gerard van Westerloo, die dat artikel tijdens cursussen nog regelmatig aanhaalt als schoolvoorbeeld van goede journalistiek. ‘De ex-premier zegt halverwege dat vraaggesprek verbaasd dat Van Tijn hem met een “melange van vriendelijkheid en doortastendheid” heeft verlokt tot uitspraken waar hij nog heel veel spijt van zou gaan krijgen.’

Katalysator in ontzuiling Ook met andere politieke kopstukken uit die tijd onderhield Van Tijn een speciale band. ‘Als ik een speech schreef of ergens optrad, dacht ik vaak: Joop zal het wel vreselijk vinden,’ zegt D66-oprichter Hans van Mierlo, die Van Tijn in de rokerige Amsterdamse journalistencafés had leren kennen. Van Mierlo was toen redacteur van het Algemeen Handelsblad en er was vanaf het begin een wederzijdse understanding tussen de collega’s. ‘We voelden een geestelijke verwantschap, al was Joop een stuk linkser dan ik. Hij was een soort toetssteen voor me. Als je als journalist stukken schrijft, ben je benieuwd naar het oordeel van een paar mensen. Een daarvan was Joop. Dat was al zo toen ik journalist was, maar het bleef zo toen ik later de politiek in ging. Wat natuurlijk niet betekende dat ik hem wilde behagen of naar zijn vermoedelijke oordeel toeschreef.’

Van Tijn was een katalysator in de ontzuiling, vindt Van Mierlo, misschien juist omdat zijn eigen ideeën niet erg op de voorgrond traden. ‘Al zat zijn angehauchtheit bij links, zijn ziel was weinig verankerd in denkbeelden. Hij was vooral een ongelooflijk operationele machine van kundigheid, kennis, slagvaardigheid. Joop wilde een briljante journalist zijn in het debat tussen links en rechts, en dus moest het onuitgesproken blijven waar hij zelf stond. Hij was wel erg op mij gesteld, maar D66 vond hij te vrijblijvend.’

Voormalig VVD-voorman Hans Wiegel ziet Van Tijn nog steeds als ‘een van de allerbeste journalisten’ van Nederland. ‘Het is zalig om met iemand van gedachten te wisselen die pienter is en geestig, en bij wie je ontzettend moet opletten wat je wel en niet kunt zeggen. Het was een steekspel. Hij was geen aanhanger van mijn politieke groepering, maar Van Tijn praatte liever met mij dan met de apparatsjiks van de PvdA. We hebben veel gelachen, maar als ik onze interviews nalas, bleek ik meer over mezelf te hebben verteld dan tegen welke journalist dan ook.’

Vermanend en vaderlijk Met Van Agt, Van Mierlo en Wiegel voerde Van Tijn virtuoze gesprekken, die exclusieve verhalen opleverden voor Vrij Nederland. Met de kopstukken van de PvdA speelde er méér. Die wilde hij niet alleen nieuwswaardige uitspraken ontlokken, hij wilde ook meesturen. Van Tijn volgde PvdA-voorman Den Uyl sinds de jaren zestig. Philip van Tijn: ‘Met Den Uyl lag de relatie op de grens van wat je vriendschap zou moeten noemen.’ Den Uyl had ook een speciale band met Vrij Nederland, hij was na de oorlog redacteur van het blad geweest. In 1973 werd het progressieve kabinet-Den Uyl door Van Tijn en de meerderheid van de VN-redactie met gejuich begroet. De verbeelding was eindelijk aan de macht gekomen.

Uit een nooit gepubliceerde brief van Van Tijn van 1 december 1977, vlak na de mislukte formatie van het tweede kabinet-Den Uyl, blijkt hoe geslepen de VN-journalist de demissionaire premier afwisselend vermanend toespreekt, vaderlijk adviseert en en passant probeert over te halen tot een interview. Van Tijn veegde Den Uyl de mantel uit over zijn houding na de verkiezingsnederlaag. ‘Je moet goed begrijpen, dat ik het heel lullig voor je vind, en ontluisterend, en ik gun het je allerminst,’ schrijft de journalist aan de partijleider. ‘Maar het valt me van je tegen dat je het leed zo ontzettend naar je toe en over je heen trekt.’ En dan vervolgt onbezoldigd adviseur Van Tijn streng: ‘Ik geloof dat je nu jezelf bij elkaar moet rapen, en je achterban onder ogen moet komen.’ Hij sluit af met de welgemeende raad aan de premier om eens met zijn Liesbeth naar de film te gaan en een paar uur pijltjes te gooien op het portret van Van Agt. In het kerstnummer van VN, later die maand, stond ‘het eerste volledige interview met de nieuwe oppositieleider Den Uyl’. Van Tijn kon tevreden zijn.

Wankelende vriendschap Van Tijn onderhield ook nauwe contacten met Ed. van Thijn, fractievoorzitter van de PvdA tijdens het kabinet Den Uyl en later onderhandelaar voor de sociaal-democraten bij de mislukte formatie van het tweede kabinet Den Uyl. In zijn huis in Amster­dam-Zuid laat Van Thijn met enige weemoed de fles malt whiskey zien die altijd klaar stond voor zijn vriend. ‘Het is Joops fles. Sinds zijn dood is er niet meer uit geschonken.’

Aanvankelijk waren Van Tijn en Van Thijn gewoon vrienden, maar naarmate beiden hoger stegen op de maatschappelijke ladder, sloop er ook een wederzijds belang in de vriendschap. De journalist Van Tijn wilde graag uit de eerste hand weten wat er in de Haag­se wandelgangen speelde, de politicus Van Thijn wilde zijn ideeën en plannen toetsen aan de scherpe geest van de VN-redacteur.

Hij hanteerde daarbij wel zijn eigen spelregels. ‘Ik keek altijd buitengewoon uit met Joop, want ik wist: een journalist is een journalist. Dus ik had drie soorten gespreksstof. De eerste was: brainstormen over actuele ontwikkelingen. Dan was er het gesprek met iets meer nieuwswaarde, waarbij ik soms bewust als informatiebron diende. En dan de derde categorie, need to know-informatie. Dan zei ik altijd: dit is off the record, Joop. Hij heeft het nooit beschaamd.’

Eenmaal zou de vriendschap wankelen, veel later, ten tijde van de IRT-affaire. Van Thijn was minister van Binnenlandse Zaken en stond in het voorjaar van 1993 onder grote druk omdat hij als minister moest oordelen over zijn eigen functioneren als burgemeester van Amsterdam in de jaren er voor. Joop van Tijn vond dit een vermenging van belangen en dus verwerpelijk. Philip van Tijn: ‘Dat had zowel Victor Halberstadt als Joop als ikzelf al tegen Ed. gezegd. Dat hij erover zou gaan schrijven, kon dus geen verrassing voor hem zijn.’

Toch voelde Van Thijn zich overvallen door de frontale aanval in Vrij Nederland die volgde. ‘Ik kan heel goed primaire reacties onderdrukken, maar die twee minuten nadat ik dat artikel las met als kop “Ed. van Thijn moet de eer aan zichzelf houden” heb ik fors staan vloeken,’ zegt de oud-minister. Het was een schokkende ervaring, zegt Van Thijn. ‘Joop had niet van tevoren aangekondigd dat er een stuk kwam, en de aanval was heel persoonlijk. We hebben toen via de telefoon een onaangenaam gesprek gevoerd. Achteraf vond ik het een beetje kinderachtig van mezelf, zeker toen het tot me doordrong dat hij gelijk had. Ik ben ruim een maand later dan ook afgetreden.’

Botsingen De dans achter de schermen tussen Den Uyl, Van Thijn en Van Tijn bereikte eerder al een journalistiek hoogtepunt rond de Lockheed-affaire in 1976. Van Tijn had toen misschien wel de grootste scoop van zijn leven. Heel Nederland was in de ban van de vraag of prins Bernhard zijn functies zouden worden ontnomen vanwege het aannemen van een miljoen dollar aan steekpenningen van de vliegtuigbouwer Lockheed. Van Tijn bracht een dag voor de persconferentie de complete inhoud van het onderzoek naar de zaak exclusief op de voorpagina van Vrij Nederland, de concurrentie in verbijstering achterlatend.

De vraag waar het rapport vandaan kwam, is achteraf niet zo moeilijk te beantwoorden: Joop den Uyl was premier, Van Thijn fractievoorzitter. Met beiden onderhield Van Tijn een innige band. Van Thijn: ‘Ik wilde het rapport niet lezen, omdat ik wist dat Van Tijn me ernaar zou vragen. Toen hij me belde, kon ik naar eer en geweten zeggen dat ik de inhoud niet kende. Tot mijn stomme verbazing stond het twee dagen later tóch in Vrij Nederland.’ Van Thijn (lachend): ‘Misschien is het wel via Joop den Uyl gegaan.’

Collega Jan Blokker, die destijds bij de VPRO werkte, trok af en toe zijn wenkbrauwen op over de nauwe banden van de VN-journalist met PvdA-politici. Blokker: ‘Ik vond het soms echt op de rand. Van Tijn was een groot bewonderaar van Den Uyl. Als Den Uyl een rotstreek had uitgehaald, kon Joop daar eigenlijk niet eerlijk over berichten. Hij had tegen zichzelf moeten zeggen: ik schrijf niet meer over die man.’

Ook binnen de redactie van VN waren er redacteuren als Gerard Mulder die een ongemakkelijk gevoel kregen over die nauwe banden met de PvdA. ‘Na de val van het kabinet Den Uyl was er een brainstorm over de verkiezingscampagne bij Wim Dui­sen­berg thuis. Daar gingen verschillende redacteuren naartoe. Ben je dan nog onafhankelijk?’ Het kon op de redactie van Vrij Nederland soms flink botsen. Er waren in de jaren tachtig twee groepen ontstaan: een aantal redacteuren onder leiding van Rinus Ferdinandusse en Joop van Tijn tegenover een factie waarvan de andere twee oudgedienden uit de jaren zestig de natuurlijke leiders waren: Martin van Amerongen en Igor Cornelissen. De ruzies gingen over de koers van de krant maar spitsten zich ook (als altijd) toe op Van Tijns geschnabbel en zijn vermeende uitzonderingspositie.

Het conflict over de ‘joodse lobby’ was – hoe klein ook – exemplarisch voor de voortdurende polarisatie tussen de beide groepen. Er ontstond een rel toen eindredactrice Marian Husken begin 1981 tijdens een met alcohol overgoten avond klaagde over de pro-Israëlische teneur van stukken in Vrij Nederland over het Midden-Oosten. De verhalen van de toenmalige correspondent bereikten het weekblad via een Israëlische censor en dat was, zei Husken, goed te merken. Die kritiek werd volgens haar door anderen vertaald als een verwijt aan de ‘joodse lobby’ op de redactie, en dat viel bijzonder slecht. Martin van Amerongen, die de oorlog als onderduiker had overleefd, was laaiend. Gerard van Westerloo: ‘Toen ik de volgende dag op de krant kwam, was Van Amerongen woedend. Ik zei: ”Martin, luister. Hoeveel is er gedronken? Hoe laat was het? Moet je dit wel serieus nemen?” Maar hij kon het niet meer klein maken. Het bood weer een gelegenheid om zijn stekels op te zetten.’

Joop van Tijn koos partij voor de aangevallen eindredactrice. Van Westerloo: ‘Zo kwam hij weer tegenover zijn oude tegenstanders Martin van Amerongen en Igor Cornelissen te staan.’

Gerard van Westerloo relativeert de vele conflicten achteraf: ‘Het was een getalenteerde groep mensen. Maar als er een tijdje niks gebeurde en de vergaderingen hun gezapige verloop kenden, begon iedereen te verlangen naar een beetje scherpte. Mannen die elkaars bloed wel konden drinken in tijden van conflict, waardeerden elkaar om hun verbale vermogens en om hun adremmigheid en om hun kwaadaardigheid.’

Martin van Amerongen dacht destijds een stuk minder relativerend over de opeenvolgende ruzies. Hij stapte in 1984 gedesillusioneerd over naar De Groene Amsterdammer, waar hij hoofdredacteur werd. Hij werd voortaan beschouwd als een afvallige met wie het contact als het aan Van Tijn lag zo minimaal mogelijk was.

Byzantijnse hofhouding In oktober 1985 werd Van Tijn te midden van al het tumult met een kleine meerderheid in de hoofdredactie gekozen. Zijn tegenstanders voorspelden chaos. Hij nam nooit de telefoon op, raakte stukken kwijt en zou, was de verwachting, zeker een redactie van jaknikkers om zich heen verzamelen. ‘Ik was boos op sportverslaggever Frits Barend, die dat soort verhalen rondstrooide,’ zegt Max van Weezel. ‘Het stond voor mij vast dat Van Tijn een goede adjunct zou worden.’ Van Weezel was destijds ‘Joopiaan’: ‘Joop was mijn leermeester, goeroe, vriend en big brother.’ Maar, moet hij nu toegeven, Barend kreeg wél gelijk. ‘Joop omringde zich na zijn benoeming met een soort byzantijnse hofhouding. Blinde trouw was belangrijker dan de vraag of je een goed stuk had geschreven.’ Philip van Tijn, die de stijl van werken van zijn broer op een afstand volgde: ‘Joop was buitengewoon veeleisend tegenover zichzelf en dus ook tegenover anderen. Hij streed tegen domheid, luiheid en gebrek aan ruggengraat. Veel van de problemen op de redactie waren volgens hem juist op dat soort karakterologische tekortkomingen terug te voeren.’

Er volgde een jaar vol conflicten. Zo schreef Frits Abrahams in april 1986 een kritisch stuk over een Baarnse gebedsgenezer die vertelde over de ‘hang naar het occulte’ van prinses Irene ‘die het buitengewoon interessant vond dat ze paranormaal begaafd was’. Het was in kleine kring bekend dat Irene op dat moment de vriendin was van Joop van Tijn. Max van Weezel: ‘Dat stuk mocht niet de krant in komen. Van Tijn stuurde het terug en Abrahams kwam steeds met een nieuwe versie aanzetten. Dat werd een aanvaring. Toen zag ik die blik in Joops ogen: Abrahams moest kapot, het was oorlog.’

Na een heftige woordenwisseling bleef de passage intact, maar het incident leidde tot een verdere vertrouwensbreuk tussen beide kampen. Tijdens vergaderingen liepen de ruzies soms hoog op. ‘Als Joop nog één woord zegt, spring ik het raam uit,’ riep Frits Barend tijdens een zoveelste schreeuwpartij. Van Tijn verloor zijn gevoel voor humor niet, stond op en zei: ‘Dat is prima, ik help je wel even.’ Aan de ruzies kwam pas een einde toen een aantal tegenstanders van Van Tijn en Ferdinandusse het veld ruimden.

Frits Abrahams nam ontslag naar aanleiding van de anonieme brievenaffaire, een nooit opgehelderde kwestie waarbij redacteuren brieven ontvingen met daarin vage beschuldigingen en opmerkingen over hun privéleven die alleen mederedacteuren konden weten. Abrahams huurde een privédetective in die op de conclusie leek aan te koersen dat hoofdredacteur Ferdinandusse zélf de anonieme brievenschrijver was. Toen hij dit op een redactievergadering wilde vertellen, werd hem door de meerderheid de mond gesnoerd. Anderen, zoals Gerard Mulder, gingen eruit bij een bezuinigingsronde. Frits Barend en Henk van Dorp namen verbitterd afscheid. Ze willen, net als Frits Abrahams, tot op de dag van vandaag niet over hun jaren bij het weekblad praten.

Jongleren met vrouwen Niet alleen op de VN-redactie maar ook privé leidde Van Tijn een hectisch leven. Toen hij vijftig werd, zei columniste Renate Rubinstein (VN-columniste Tamar) in een toespraak: ‘Volgens mij ben ik een van de schaarse Nederlandse vrouwen met wie Joop geen verhouding heeft gehad.’

Van Tijn zou na de verstoorde relatie met zijn moeder (‘ik heb haar nooit meer aan me laten komen,’ schreef hij in een terugblik op zijn kamptijd) zijn hele leven op jacht blijven naar vrouwen. Vriend Peter Brusse: ‘Ik begrijp niet hoe dat met al die vrouwen ging. Joop was niet wat je noemt de traditionele rokkenjager. Het was veel méér.’ Hij zag hoe Van Tijn in een Londense schoenenwinkel bijna een winkelmeisje over de toonbank trok. ‘Dat ging met een charme en plezier!’

NRC-journalist Harry van Wijnen zat met Joop van Tijn in het panel van het radioprogramma Welingelichte Kringen op vrijdagmiddag. Na afloop van de uitzending zaten er soms twee vrouwen tegelijkertijd op Van Tijn te wachten. ‘Daarmee is hij herhaaldelijk in problemen gekomen.’

Marianne Berndsen had een verhouding met Van Tijn en kreeg in 1994 een kind: Abel. Berndsen zegt dat het háár keuze was om het kind te houden. ‘Hij zei in eerste instantie: ik wil met je trouwen en kinderen krijgen. Dus ik dacht: misschien wordt het wel wat. Maar al snel merkte ik al dat gedoe met geheime telefoontjes en gegoochel met agenda’s. Je moest op je beurt wachten. Dan belde hij, en dan moest je meteen komen.’ Berndsen zag hoe Van Tijn moest jongleren om met vier, vijf, zes vrouwen tegelijkertijd een relatie te onderhouden. ‘Joop gaf je het gevoel dat je werkelijk zijn grote liefde was,’ zegt ze. ‘Daar zijn veel vrouwen ingetuind. Hij zei eens voor de grap: “De wat depressievere vrouw is mijn willige slachtoffer.” Daar moest ik vreselijk om lachen.’

Oud-minister Ed. van Thijn zag zijn vriend Joop alleen samen met Ageeth Scherphuis. ‘Ik heb bijvoorbeeld prinses Irene, met wie hij jarenlang een relatie had, nooit met hem samen gezien.’ Zijn veroveringen waren nooit onderwerp van gesprek, zegt Van Thijn. ‘Vrouwen waren voor Joop oorlog, dat was een oorlogsgebied met prikkeldraad er om heen. Hij was een frontsoldaat en je sprak niet over wat je aan het front meemaakte.’

Van Tijn had niet bij iedereen succes. Oud-redactrice Jannetje Koelewijn, nu verslaggeefster bij NRC Handelsblad: ‘Joop heeft mij herhaaldelijk geprobeerd te versieren.’ De eerste keer was in 1986, ze werkte toen net bij Vrij Nederland. In Den Haag werd het boek Inzake Lubbers, dat Van Tijn samen met Van Weezel had geschreven, gepresenteerd in sociëteit Pulchri. Van Tijn bewoog zich met zijn gebruikelijke flair tussen ministers en andere beroemdheden. Na afloop ging het gezelschap eten in een nabijgelegen etablissement. Er was champagne, er waren oesters. ‘Ik was zwaar onder de indruk,’ zegt Koelewijn. ‘Tijdens die bijeenkomst zei Van Tijn op een gegeven moment: “Ik heb zo’n zin in je. Kom je morgen bij me langs?” Koelewijn: ‘Ik was stomverbaasd. Zijn mannen zó, dacht ik? Tjezus.’ Wat later die avond sprak ze een jonge vrouwelijke freelancer die ook voor VN werkte. En wat bleek? ‘Hij had haar precies hetzelfde voorstel gedaan.’ Nu ze er genoeg afstand van heeft genomen, kan Koelewijn het nog wel zien als een ‘interessant tijdsbeeld’, zegt ze. ‘Joop heeft in zijn werk meegeholpen de verzuiling te doorbreken en in zijn privéleven doorbrak hij graag seksuele taboes.’

Nadat Van Tijn begin jaren tachtig was vertrokken bij Ageeth Scherphuis, met wie hij nog jaren een liefdesrelatie zou houden, huurde hij een appartement bij de dichteres Judith Herzberg. ‘Van Tijn werd in die tijd mijn ideale lezer,’ zegt Herzberg. ‘Ik liet hem mijn gedichten schiften, voordat ik ze bundelde. Je zoekt altijd iemand die je gedichten leest zoals je ze zelf zou lezen als je ze niet had geschreven. Zo iemand was Joop.’ Zij wantrouwde Van Tijns enorme veroveringsdrang en beschouwde het als een extreme vorm van bindingsangst. ‘Ik word altijd een beetje achterdochtig als het gaat over “mannen die zoveel van vrouwen houden”. Ik ken ook mannen die van één vrouw houden, en dat is volgens mij toch een dieper soort liefde. Joop wilde alles veroveren en winnen en vrouwen waren daar onderdeel van.’ Na een tijd bij Herzberg te hebben gebivakkeerd, verhuisde Van Tijn naar een grachtenpand in de Nieuwmarktbuurt, waar hij de rest van zijn leven als vrijgezel zou wonen.

Wantrouwen In 1991 werd Joop van Tijn benoemd als tweede hoofdredacteur, met het idee dat hij Ferdinandusse binnen afzienbare tijd zou opvolgen. Jannetje Koelewijn: ‘Ze waren in naam samen hoofdredacteur, maar Van Tijn overvleugelde Ferdinandusse, en die liet dat toe.’ Vriend Victor Halberstadt: ‘Joop had zijn hele leven voor dat hoofdredacteurschap geoefend. Toen het eenmaal zover was, moest hij een groot offer brengen: hij kon niet meer schrijven, moest zijn televisiewerk opgeven. Maar de krant moest worden gered en hij was de enige die dat kon, vond hijzelf.’

‘Joop van Tijn was de beste journalist ooit bij Vrij Nederland,’ zegt Gerard van Westerloo. ‘Maar hij was ook de slechtste hoofdredacteur die we hebben gehad. Joop was een ramp. Hij kon niet anders dan zich verantwoordelijk voelen voor elke letter die werd afgedrukt. En dat was volslagen onmogelijk.’

Ageeth Scherphuis: ‘Hij was goed in het aansturen en het enthousiasmeren, maar hij faalde organisatorisch. Hij vertrouwde niemand iets toe, hij moest al die stukken zelf lezen en goedkeuren. Hij heeft altijd iedereen met wantrouwen bejegend. Mij ook. Er zijn nooit momenten geweest dat hij niet wantrouwend was.’

Jan Blokker, zelf adjunct geweest bij de Volkskrant, had zo zijn twijfels over de promotie van Van Tijn. ‘Hij moest opeens dingen doen die tegen zijn natuur waren. Regelen, managen en mensen al dan niet iets gunnen of geven. Allemaal dingen die niet pasten bij die vrolijk door het leven zwevende en dansende Joop van Tijn.’

Tijdens zijn hoofdredacteurschap schreef Van Tijn, die nooit over ‘Indië’ had gesproken, voor het eerst over zijn ervaringen tijden de Tweede Wereldoorlog. Hij verzorgde inleidingen bij herinneringen van ex-kampgenoten en ging in januari 1995 op reportage met het eerste bezoek aan Nederland van Poncke Princen, de gedeserteerde militair die tijdens de politionele actie overliep naar de Indonesische opstandelingen. In hetzelfde jaar schreef hij een korte autobiografie van zijn jeugd: ‘Een jongen, van één tot dertien’. ‘Van Rudy Kousbroek mag je het geen concentratiekamp noemen, maar erg was het natuurlijk wel,’ noteerde Van Tijn.

Onmogelijke opdrachten Waar Rinus Ferdinandusse zich altijd had opgesteld als primus inter pares van een collectief en redacteuren de vrije hand gaf, ontwikkelde Joop van Tijn zich tot een sterk sturende hoofdredacteur. Hij zat tot diep in de nacht met zijn kriebelhandschrift verhalen te corrigeren. Van Tijns ‘bruine pennetje’ was bij alle redacteuren een begrip. ‘Hij was een erg goede eindredacteur,’ zegt Elma Drayer. ‘Hij kon precies aangeven waar een probleem zat in een stuk.’

Voor Ageeth Scherphuis, die hem natuurlijk ook privé goed kende, was het geen verrassing dat Van Tijn alles in de hand wilde houden: ‘Dat enorme verantwoordelijkheidsgevoel had hij volgens mij uit de kamptijd over gehouden, toen hij voor zijn moeder en zijn broertje moest zorgen.’ Voor zijn kamer stond dagelijks een queue van wachtende journalisten, die geen stap konden zetten zonder zijn hoofdredactionele zegen. Redacteuren dachten opeens dat ze niet meer konden schrijven en lazen elke zin telefonisch aan de hoofdredacteur voor. Ageeth Scherphuis: ‘Iedereen wist dat een stuk er heel veel bij won als hij er doorheen ging.’

Van Tijn maakte de redactie door zijn managementstijl afhankelijk van zijn alwetende oordeel, maar door zijn drukke leven was hij ook regelmatig onbereikbaar. ‘Bij belangrijke ontwikkelingen in Den Haag was dat moeilijk,’ zegt Max van Weezel. ‘Als Joop niet te vinden was, lag de beslissingsmachine stil. En als hij dan weer te voorschijn kwam, kreeg ik vlak voor de deadline de meest onmogelijke opdrachten. Het begon na een paar jaar Kafkaeske vormen aan te nemen.’

Van Tijn, die altijd overal te laat kwam, liet ook als hoofdredacteur vaak op zich wachten. Freelancers kregen geen antwoord op hun voorstellen. In het hoofdredactionele archief van Vrij Nederland getuigen wanhopige brieven van hun frustraties. Toenmalig hoogleraar Eduard Bomhoff schreef een pissig briefje naar aanleiding van een dossier over een corruptieschandaal, dat hij naar Van Tijn had gestuurd. De econoom had er niets op gehoord, en wilde zijn dossier graag retour. ‘Dit verzoek heb ik al drie keer tevergeefs doorgegeven aan Vrij Nederland tijdens jouw afwezigheid.’

Een ander slachtoffer van Van Tijns nalatigheid was de student die hem het enige exemplaar van zijn scriptie had toevertrouwd. Van Tijn liet niets van zich horen. Na een paar maanden stormde de man de redactie op en vloog Van Tijn aan. Max van Weezel: ‘Wij renden er allemaal heen om Joop te ontzetten. De indringer werd de deur uitgewerkt, maar zijn scriptie is nooit teruggevonden.’

Gelovigen in Joop Voormalige redacteuren Frits Abrahams en Gerard Mulder beschreven de redactie na hun vertrek in de Volkskrant als een sekte. Mulder heeft de argumenten twintig jaar later nog paraat: ‘Er was een goeroe, Joop van Tijn. Er was een sterk gevoel van superioriteit. Nieuwe volgelingen moesten een initiatierite ondergaan.’

Terugkijkend geeft Max van Weezel zijn ex-collega’s gelijk: ‘We waren gelovigen in Joop geworden. Ik kan het me nu nauwelijks meer voorstellen, maar dit blad was mijn geloof, mijn kerk, mijn familie. Het was wij tegen de rest van de wereld.’ De inspraak bij benoemingen van de redactie had inderdaad veel van een pijnlijk ritueel, herinnert Elma Drayer zich. ‘De redactie beschouwde zichzelf als het walhalla van de Nederlandse journalistiek, dus daar kwam je niet zo maar bij.’ Als je uiteindelijk werd uitgenodigd om als redacteur te solliciteren – een zeldzame eer, waarop je soms jarenlang moest wachten – diende je voor een tribunaal van de voltallige redactie te verschijnen. ‘Vijandige collega’s konden dan hun gram halen,’ zegt Drayer.

Max van Weezel: ‘Joop dacht bij alles, dat zit anders in elkaar. Een geweldige karaktertrek voor een journalist. Maar als zo iemand de zaak moet managen, slaat die achterdocht naar binnen.’

Af en toe praatten redacteuren met elkaar in cafés of tijdens etentjes. Elma Drayer: ‘Met regelmaat zeiden mensen tegen elkaar: Joop moet weg. Maar dat verzandde altijd. Joop wás niet weg te krijgen. Als samenzwering stelde het geen bal voor.’ Maar Van Tijn zag dit soort bijeenkomsten achter zijn rug als een enorme bedreiging. Het wakkerde zijn toch al manifeste wantrouwen aan.

‘Joop zag achter elke pilaar samenzweringen,’ zegt Hans Vervoort, die destijds uitgever van Vrij Nederland was. In een gesprek met mij bezigde hij de term “vijfde colonne”.’ Helemaal onterecht was die achterdocht niet. Er kwamen inderdaad redacteuren bij Vervoort klagen. ‘Ik zei dan tegen hen: júllie kunnen hem afzetten, wij niet.’

Maar het bleef bij onmachtig gemor. Van Tijn was zo’n journalistieke kolos dat niemand tegen hem op durfde staan. Er was geen werkelijk alternatief en daarbij kwam dat redacteuren die twijfels hadden over Van Tijns hoofdredacteurschap van hem gecharmeerd bleven, zowel door zijn steun in zware tijden als door kleine attenties. Elma Drayer: ‘Hij legde je in de watten, en daarmee kocht hij loyaliteit.’

Zonder Arti geen Kringen In deze periode van stekeligheden had Joop van Tijn één plek waar hij zich nog echt op zijn gemak voelde. Dat was het wekelijkse radioprogramma Welingelichte Kringen, dat in 1974 begon en waarvan hij sinds midden jaren tachtig voorzitter was. De Kringen werden uitgezonden vanuit de kunstenaarssocieteit Arti & Amicitiae aan het Amsterdamse Rokin. Het journalistenforum bestond naast Joop van Tijn uit NRC-columnisten Henk Hofland en Harry van Wijnen en de immer stotterende en ontregelende Hugo Brandt Corstius. Producer Tessel Blok: ‘Het was trouw tot de dood met die vier. “Wij kunnen bij elkaar onderduiken,” zeiden ze bij wijze van grap. Voor zover Joop van Tijn in staat was tot blind vertrouwen, was dat in deze mannen.’ Ze namen het Van Tijn dan ook niet kwalijk dat, toen moest worden bezuinigd, bleek dat zijn honorarium tweeduizend gulden per uitzending was. Pakweg vier keer zo hoog als dat van zijn vrienden.

Maar ook in dit loyale gezelschap waren er taboeonderwerpen. Nooit je schild laten zakken, bleef Van Tijns devies. Harry van Wijnen: ‘Henk probeerde Joop wel eens uit de tent te lokken, maar hij heeft nooit met een woord over zijn problemen bij Vrij Nederland gesproken. Hij deed in de laatste periode voor zijn dood wel erg schimmig.’ De vrienden maakten zich zorgen over zijn gezondheid. ‘Tessel vertelde ons altijd: hij houdt het niet vol, hij heeft problemen met zijn hart. Hij had een halve apotheek bij zich.’

Ook bij de Kringen ging het mis. Bij de VPRO moest worden bezuinigd en Van Tijn en zijn kompanen dienden het sfeervolle Arti te verruilen voor een radiostudio vierhonderd meter verderop. Van Tijn was des duivels: zonder Arti geen Kringen. Tessel Blok: ‘Alles donderde in elkaar. Bij Vrij Nederland, bij de Kringen. Hij had geen controle meer over al die parallelle werelden.’ De leden van de Kringen bleven tot het einde achter Joop van Tijn staan. Maar zijn oude VN-makker Rinus Ferdinandusse, die af en toe aanzat, vond Van Tijn in deze kwestie te onbuigzaam. ‘Ik zegde mijn medewerking op.’

VPRO-directeur Arend Jan Heerma van Voss probeerde met Van Tijn tot een bevredigende oplossing te komen, maar stuitte op een muur van vijandigheid. Heerma van Voss, nog steeds onder de indruk: ‘Van Tijn kwam op een gegeven moment in een gemoedstoestand terecht die ik later nooit meer bij iemand heb gezien. Het was zo’n afgrondelijke woede. Het kwam op een heel primair niveau: alsof ik zijn laatste hut in brand wilde steken. Hij moet me hebben gezien als de afschuwelijkste Jap uit het afschuwelijkste kamp. Het ging om het einde van een tijdperk en om het einde van zijn leven. En dat wist ik niet.’

Victor Halberstadt reconstrueert naar aanleiding van het conflict bij de VPRO: ‘Ik denk dat Joop zich er niet van bewust was hoe ziek hij toen al was. Hij was een reuze loochenaar. Er had iemand moeten ingrijpen, maar wie? Er waren geen autoriteiten in zijn leven. Er was maar één autoriteit en dat was Joop zelf.’ Een voor een stortten de torens van Van Tijns vesting in. Jan Blokker: ‘Het psychogram van Joop van Tijn kennende, wist je dat het niet anders kon gaan dan het is gegaan. Van Tijn was een jongleur met zevenentachtig ballen in de lucht en toen een paar op de grond lazerden en zijn linkerhand begon te trillen, betekende dat het einde van wat hij wás.’ Een paar maanden na het conflict met Heerma van Voss werd het radioprogramma opgeheven.

Paranoia Van Tijn verloor regelmatig zijn stem en bleef steeds vaker weg van zijn redactie. De paniek over zijn lichamelijke aftakeling uitte zich in woedeaanvallen, zijn achterdocht sloeg om in paranoia. Regelmatig verliet hij kwaad de vergadering en hij verdacht redacteuren ervan dat ze informatie voor hem achterhielden. Jannetje Koelewijn werd het te veel, tijdens een ruzie, waarbij Van Tijn haar van verraad en achterbaksheid betichtte, riep ze hem toe: ‘Ach, val dood.’ Ze vertrok met knallende deuren en besloot ontslag te nemen.

Rinus Ferdinandusse, die eind 1996 met pensioen was gegaan, volgde de ontwikkelingen bij Vrij Nederland met toenemende zorg. Verschillende voormalige collega’s hadden bij hem hun hart gelucht. Ferdinandusse: ‘Redacteuren namen geen opdrachten van Joop meer aan. Ze dachten: als hij míj niet vertrouwt, waarom zou ik hém dan vertrouwen?’

Vlak voor hij die zomer naar Frankrijk zou vertrekken, ging Ferdinandusse nog even langs bij Van Tijn. ‘Ik vroeg hem wat er aan de hand was. Of hij er niet een rotzooitje van maakte. Er werden harde woorden gewisseld en aan het einde zei Joop: “We hebben elkaar niets meer te zeggen.”’ Zo gingen de twee gezworen vrienden die bijna veertig jaar lief en leed met elkaar hadden gedeeld uit elkaar. Ze zouden elkaar nooit meer zien.

Begin augustus leek Van Tijn weer een opgeruimd gemoed te hebben. Hij had er weer zin in en nam als vanouds het heft in handen. In die tijd doorliep hij ook verschillende medische onderzoeken en op 11 augustus werd duidelijk dat hij ongeneeslijk ziek was. Op de laatste woensdag van die maand vertelde hij dat aan de redactie. Elma Drayer: ‘Joop zweette over zijn hele lichaam toen hij aankondigde dat hij ziek was en nog maar drie maanden te leven had. Ik heb ontzettend gehuild en ik heb hem omhelsd.’

Vlak voor de deadline De drie maanden die hij dacht te hebben, bleken uiteindelijk niet meer dan zeven dagen. Het werd een komen en gaan van mensen die Van Tijn nog wilden spreken, zelf belde hij met zijn laatste krachten zijn vriendennetwerk af. Hij had plannen om zijn archief te ordenen en zijn huis op te ruimen, maar kreeg daar geen tijd meer voor. Van Tijn overleed op dinsdag 2 september 1997, vlak voor de deadline van Vrij Nederland.

‘Hij ging halsoverkop dood,’ zegt Victor Halberstadt. ‘Zoals hij altijd alles snel deed.’ De redactie kon nog net een in memoriam schrijven en een foto van de overleden hoofdredacteur op het omslag zetten.

Een paar dagen later had Van Tijn nog wel een laatste bittere verrassing in petto. Kort voor zijn dood had Joop van Tijn aan zijn kinderen laten weten dat hij zich verraden voelde door Vrij Nederland. De redacteuren waren niet welkom op de crematie, net zomin als Rinus Ferdinandusse. ‘Daar schrok ik wel heel erg van,’ zegt Peter Brusse. ‘Dat Rinus en de rest van de redactie niet mochten komen, was heel treurig,’ vindt ook Victor Halberstadt. ‘Dat had heel anders kunnen en moeten gaan. Als hij zich maar niet zo hondsziek had gevoeld.’

Om de redactie de kans te geven toch nog afscheid te nemen, trok de rouwstoet op vrijdag 5 september langzaam over de Kloveniersburgwal, in de richting van de Raamgracht. Voor het gebouw van de VN-redactie brachten redacteuren hun laatste groet. Van een afstand keek een vrouw met een fiets toe, op het kinderzitje een driejarig jongetje. Ook Rinus Ferdinandusse verscheen, leunend op zijn stok, op het laatste moment alleen op een nabijgelegen brug. De klokken van de nabijgelegen Zuiderkerktoren beierden minutenlang.

Elma Drayer: ‘Nadat de stoet voorbij was, gingen we weer naar binnen. We moesten een krant maken.’ 01-09-2007 BRON

view all

Joop van Tijn's Timeline

1938
September 12, 1938
Batavia, nu: Jakarta, nu: Indonesia, Ned. Oost-Indie
1997
September 2, 1997
Age 58
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland (Netherlands)