dr. Maria / Marie Anne Tellegen

How are you related to dr. Maria / Marie Anne Tellegen?

Connect to the World Family Tree to find out

dr. Maria / Marie Anne Tellegen's Geni Profile

Share your family tree and photos with the people you know and love

  • Build your family tree online
  • Share photos and videos
  • Smart Matching™ technology
  • Free!

dr. Maria / Marie Anne Tellegen

Also Known As: "Dr. Max"
Birthdate:
Birthplace: Arnhem, Gelderland, Nederland (Netherlands)
Death: April 23, 1976 (82)
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland (Netherlands)
Immediate Family:

Daughter of ir. Jan Willem Cornelis Tellegen and Alida Johanna Jacoba Fock
Sister of Bernardus Dominicus Hubertus Tellegen; Ir. Cornelis Tellegen; Johanna Sepina Boldewina Adriana Tellegen and Ockje Tellegen

Managed by: Private User
Last Updated:

About dr. Maria / Marie Anne Tellegen

Marie Anne Tellegen (Arnhem, 30 december 1893 - Amsterdam, 23 april 1976) was een Nederlandse feministe, verzetsstrijdster en directeur van het Kabinet der Koningin.

Tellegen was een dochter van ir. J.W.C. Tellegen (1859-1921), burgemeester van Amsterdam (1915-1921), en Alida Johanna Jacoba Fock (1865-1941). Haar grootvader van vaderskant was prof. mr. Bernardus Tellegen (1823-1885), hoogleraar staats- en volkenrecht in Groningen. Haar grootvader van moederskant was Cornelis Fock (1828-1910), ook burgemeester van Amsterdam, minister en Commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland.

Na de middelbare school in Amsterdam studeerde zij rechten in Utrecht (1914-1919), waar zij in 1920 promoveerde op stellingen. In deze stellingen betoogde zij onder meer dat bij fabrieken crèches moesten worden ingericht voor zuigelingen van werkneemsters. Ze was actief lid was van de Utrechtse Vrouwelijke Studenten Vereeniging (U.V.S.V.). In haar studietijd ontwikkelde zij een grote belangstelling voor literatuur en kunst, in het bijzonder toneel. Als lid van Concordia Crescamus vertolkte zij de (mannelijke) hoofdrol in "Den Spyeghel der salicheyt van Elckerlijc". Ze raakte bevriend met Carry van Bruggen en met Frans Coenen, die van grote invloed waren op haar intellectuele vorming. Met Frans Coenen had zij ruim twaalf jaar een verhouding (tot 1931).

Na haar promotie (op stellingen) in 1920 vond Tellegen een baan bij de griffie van de Provincie Utrecht. Een jaar werd ze (tijdelijk) aangesteld in een functie bij de Utrechtse gemeentesecretarie; zij werd later hoofd van de afdeling Maatschappelijke Aangelegenheden en Statistiek.

Ze noemde zichzelf geen feministe, maar werd in 1934 wel voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging voor Vrouwen met een Academische Opleiding (V.V.A.O.). Ze voerde in 1938 verzet tegen het wetsvoorstel van de katholieke minister Romme om, als maatregel voor de crisisbestrijding, gehuwde vrouwen alle arbeid buitenshuis te verbieden. Toen het Kabinet-Colijn IV op 29 juni 1939 viel en het Kabinet-Colijn V aantrad, al snel gevolgd door het Kabinet-De Geer II, trok zijn opvolger in dat laatste kabinet, de socialist Jan van den Tempel, het wetsvoorstel in.

Nadat de Duitsers Nederland hadden bezet en maatregelen begonnen te nemen die onder andere het lidmaatschap van joden van de V.V.A.O. onmogelijk maakten, nam Tellegen het initiatief deze vereniging op te heffen omdat zonder de joodse leden, de doelstelling van de organisatie niet meer kon worden bereikt. In 1942, onder de nieuwe Utrechtse NSB-burgemeester Cornelis van Ravenswaay, kreeg ze ontslag uit gemeentelijke dienst en vier jaar wachtgeld. Daarna raakte zij langzamerhand betrokken bij het verzetswerk tegen de bezetter. Eerst als helper bij de onderduik van joden, vooral kinderen, en later als hoofdverspreidster voor de provincie Utrecht van het illegale blad Vrij Nederland. Zij gebruikte de verzetsnamen "Dr. Max" en "Judith". In februari 1944 trad zij toe tot de leiding van het Nationaal Comité van Verzet. Zodoende was zij actief betrokken bij de organisatie van de Spoorwegstaking van 1944. In 1944 was zij een van de oprichters van het Nederlands Vrouwen Comité (N.V.C.), en tot 1956 was zij de eerste voorzitter van deze overkoepelende vrouwenorganisatie. In 1953 werd Tellegen voor haar verzetswerk onderscheiden met de Medal of Freedom.

Na de oorlog werd zij benoemd tot directeur van het Kabinet der Koningin (1945-1959). Zij was hiermee de eerste vrouw en de eerste persoon die niet van adel was, die werd benoemd in deze functie. In deze vertrouwensfunctie als verbindingsschakel tussen het staatshoofd en de ministers heeft zij door haar krachtige persoonlijkheid grote indruk gemaakt. Haar verhouding met koningin Wilhelmina werd gekenmerkt door wederzijds respect. Met koningin Juliana was de relatie hartelijker, ook nadat Tellegen met pensioen was gegaan. Met prinses Beatrix, aan wier staatkundige vorming zij had bijgedragen, was de omgang ontspannen; zij logeerde regelmatig op Drakestein en trad op als raadgever van de prinses en haar gezin.

Na haar pensionering in 1959 verhuisde Tellegen van Den Haag naar een huis op het landgoed Weldam bij Goor.

In 1963 werd zij lid van de Commissie-Houben die het decoratiestelsel onderzocht.

Overige activiteiten[bewerken] Sinds 1944 was zij voorzitter van de Stichting Fonds "Dr. Catharine van Tussenbroek" (1938-1952), een fonds dat tot doel had toelagen ter beschikking te stellen tot "de wetenschappelijke ontplooiing van vrouwen". Van 1946 tot 1964 was zij lid van het College van Curatoren van de Rijksuniversiteit Utrecht. In 1933/1934 vertaalde ze brieven van Belle van Zuylen uit het Frans gepubliceerd in Groot Nederland. In 1961 werkte ze mee aan het organiseren van de expositie Belle de Zuylen et son époque in het Institut Néerlandais en het Rijksmuseum. Ze schreef het voorwoord van de catalogus. Ze werd regent van de Stichting Slot Zuylen.

onderstaande tekst en foto: http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/tellegen

Marianne Tellegen werd als vierde kind en tweede dochter geboren in Arnhem in een gezeten burgergezin; later kwam er nog een jonger zusje bij. Haar vader was er ingenieur en hoofd van de gemeentelijke dienst Publieke Werken. In 1901 verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar vader Tellegen directeur van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht was geworden. In deze functie ontpopte hij zich tot een bekwaam bestuurder, wat hem in 1915 de benoeming tot burgemeester van de hoofdstad opleverde.

In het vrijzinnig-democratische milieu waarin Marianne opgroeide, sprak het vanzelf dat het meisje zou gaan studeren. Hoewel het gymnasium daarvoor de beste ingang vormde, doorliep zij de HBS omdat haar vader die opleiding moderner achtte. In 1911 bereidde zij zich voor op het staatsexamen, en in 1914 begon zij aan de Rijksuniversiteit te Utrecht aan de rechtenstudie. Haar grootste belangstelling ging in deze periode uit naar literatuur. Marianne maakte deel uit van de redactie van het studentenblad Vox Studiosorum en was daarnaast binnen de Utrechtsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging actief in het toneelgezelschap. Tellegens literaire belangstelling kreeg een krachtige impuls door haar kennismaking in 1911 met de schrijfster en filosofe Carry van Bruggen, die, zowel in haar romans als in haar eigen leven, op hartstochtelijke toon een individualistische leef- en denkwereld, ook voor vrouwen, bepleitte. Uit diverse brieven blijkt een grote intimiteit tussen Tellegen en Van Bruggen, die zich in haar brieven 'blackboy' noemde. Via de schrijfster kwam Tellegen ook in aanraking met literatoren uit de kring rond het onafhankelijke weekblad De Nieuwe Amsterdammer. Onder hen trof zij ook de gewezen schrijver van troosteloze naturalistische romans Frans Coenen, directeur van het Amsterdamse museum Willet-Holthuyzen, die op dat moment vooral bekend was en gevreesd werd om zijn fel-kritische stukken. Met hem ging Tellegen rond 1919 een liefdesrelatie aan, zonder te willen trouwen of samen te gaan wonen. In ongeveer dezelfde periode bekoelde haar vriendschap met Carry van Bruggen. Op 8 maart 1920 promoveerde Tellegen in Utrecht op stellingen. Enkele daarvan getuigen van belangstelling voor het vrouwenvraagstuk. Nog datzelfde jaar begon zij haar carrière als adjunct-commies der tweede klasse op de Utrechtse Provinciale Griffie. Al in 1921 stapte zij in dezelfde rang over naar een functie op de gemeentesecretarie van Utrecht. In 1924 werd zij hier chef van de afdeling Maatschappelijke Aangelegenheden en Statistiek. In deze tijd ontwikkelde zij zich tot de gerespecteerde 'Juffrouw Tellegen', die haar eigen weg ging en niet met zich liet spotten. Tijdgenoten beschrijven haar als een rijzige figuur met een aristocratisch voorkomen. Zij was bohémienne, maar kon ook een stijve indruk maken en ambtelijk zijn in haar omgang. In strijd met dit beeld was haar gewoonte om thuis bij voorkeur liggend op een sofa haar bezoek te ontvangen. Zij was niet ongezond, maar dokterde wel. In de jaren dertig veranderde Tellegens leven. In de eerste plaats verliet Frans Coenen haar in 1931 voor een goede vriendin. Terwijl haar contacten met de wereld van literatuur en kritiek losser werden, nam haar betrekking tot de wereld van vrouwenbeweging en feminisme juist toe. Dit laatste gebeurde vooral onder invloed van de aanvallen die de confessionele politiek deed op de 'vrijheid van de arbeid van de vrouw', om zo de economische crisis te keren. Hiertegen ontstond een protestbeweging die - op enkele confessionele vrouwenverenigingen na - alle politieke en professionele vrouwenverenigingen bond. In deze sfeer werd Tellegen in 1934 gevraagd presidente te worden van de Vereeniging voor Vrouwen met Academische Opleiding (VVAO). In die hoedanigheid kreeg zij in 1935 tevens zitting in het werkcomité (: dagelijks bestuur) van het Comité tot Verdediging van de Vrijheid van Arbeid voor de Vrouw, waarvan zij een van de oprichters was. Daarnaast zat zij tussen 1935 en 1937 in het bestuur van de Vereeniging van Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap. Tellegen groeide uit tot een leidende figuur, al was zij niet altijd even gelukkig met deze actieve rol. Maar zij bleef op haar post, zeker toen minister van Sociale Zaken C.P.M. Romme in november 1937 het voorontwerp van een wet naar de Hooge Raad van Arbeid stuurde waarin het ontslag van alle gehuwde werkende vrouwen - ook vrouwen die 'in concubinaat' leefden - werd bevolen. Onder de titel 'De arbeid der gehuwde vrouw' publiceerde zij in Economisch-Statistische Berichten (23 (1938) 174-175) een overtuigende statistische analyse, waarin zij liet zien hoe klein het aantal vrouwen was dat de wet beoogde. Verder was zij in februari 1938 voorzitter van de grote landelijke protestbijeenkomst in het Amsterdamse Concertgebouw, waaraan zo'n tweeduizend vrouwen en mannen deelnamen. Behalve met cijfers en feiten betwistte Tellegen de wet ook op juridische gronden. De Hooge Raad van Arbeid adviseerde daarop negatief over het wetsvoorstel en minister Romme besloot het er voorlopig bij te laten. Het lijkt erop dat Tellegen vooral tot daden kwam door een besef van onrechtvaardigheid. Zij voelde zich vaak 'een kind van Carry en Frans' (geciteerd in: Vermeij, 52), dat wil zeggen individualistisch en kritisch ingesteld, en niet echt geschikt voor positieve collectieve actie. Tijdens de Duitse bezetting liet zij zien dat het haar ernst was. Voor haar waren de gewelddadige razzia's op joodse mannen in Amsterdam op 22 en 23 februari 1941 een ommekeer. Om haar geestelijke en morele integriteit te bewaren - zo zei ze later - kon zij niet anders dan de bezetting en alles waar de nazi's voor stonden afwijzen. Tellegen overtuigde haar medebestuursleden van de VVAO dat het bestuur, gezien het verbod op het lidmaatschap van joodse vrouwen in het najaar van 1941, de leden moest verzoeken hun lidmaatschap van de vereniging op te zeggen. De laatste algemene vergadering vond plaats in maart 1942, waarna tachtig procent van de leden voor het lidmaatschap bedankte en de vereniging doodbloedde. Toen er in april 1942 in Utrecht een NSB'er tot burgemeester werd benoemd, kreeg Tellegen, na een onderhoud met hem, ontslag als chef van de afdeling Maatschappelijke Aangelegenheden en Statistiek. Vanaf dat moment raakte zij steeds verder betrokken bij verzetsactiviteiten, aanvankelijk in het kader van het onderbrengen van joodse kinderen, later in de organisatie van de verzetskrant Vrij Nederland. Haar huis op de Maliebaan 72, pal naast het gebouw van de Sicherheitsdienst, werd een knooppunt van de illegaliteit. In februari 1944 werd Tellegen - inmiddels opererend onder de schuilnaam 'Dr. Max', samengesteld uit haar voorletters plus een geheimzinnige 'x' - gevraagd toe te treden tot de leiding van het Nationaal Comité van Verzet. Vanuit deze organisatie speelde zij een grote rol bij de algemene spoorwegstaking in september 1944. Enkele maanden later dook zij onder in Amsterdam, daags voordat haar Utrechtse woning door de Duitsers werd doorzocht. In het laatste bezettingsjaar was Tellegen tevens belast met het uitdenken van de basisprincipes van de uitkeringen aan nabestaanden van verzetsmensen en aan verzetsinvaliden. Met de bevrijding in zicht drong Tellegen aan op een bundeling van vrouwenorganisaties. Zij was van mening dat vrouwen na de bezetting gezamenlijk een aandeel dienden te hebben in de wederopbouw en dat zij voorstellen zouden moeten doen voor de emancipatie van vrouwen. Aan de in 1941 begonnen besprekingen die in 1944 leidden tot de oprichting van het Nederlandsch Vrouwen Comité, deden vrouwen mee die Tellegen kende uit het verzet. Direct na de bevrijding nam Tellegen zitting in de zuiveringscommissie van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Later, in 1946, werd zij als eerste vrouw opgenomen in het college van curatoren van haar alma mater, een functie die ze tot 1964 met veel plezier zou bekleden. Begin juli 1945 werd Tellegen op advies van verscheidene leden van het voormalig verzet door koningin Wilhelmina ontvangen. Nog geen twee maanden later, op 15 oktober 1945, werd zij benoemd tot directeur van het Kabinet der Koningin, waarna zij in mei 1946 van Utrecht naar Den Haag verhuisde. Voor Wilhelmina paste deze benoeming in de sfeer van doorbraak en vernieuwing, en zij doorkruiste daarmee het stijve hofprotocol onder regie van deftige oude dames en heren. Niettemin riep het feit dat Tellegen niet van adel was en bovendien een vrouw aanvankelijk een tamelijk breed ongenoegen op. Het kan zijn dat Tellegens krachtige voorkomen het verzet tegen haar persoon versterkte. Maar datzelfde voorkomen leverde haar ook respect op. Als een van de weinigen mocht zij minister-president Willem Drees tutoyeren. Koningin Wilhelmina noemde haar 'een kei'. Dat respect was trouwens wederzijds: 'Mevrouw boeit mij zeer', zo schreef Tellegen aan een vriendin, 'moeilijk, maar zeer groot van formaat en een innerlijke eenvoud'. De verhouding met koningin Juliana, die op 4 september 1948 haar moeder opvolgde, was minder formeel. 'Lieve J.' of 'Lieve Chef' was nogal eens de aanhef waarmee Tellegen brieven aan Juliana begon (Kabinet der Koningin, 43). De vraag is of deze onconventionele directeur van het Kabinet op sommige momenten te veel invloed heeft gehad. Tellegen organiseerde de plechtigheid waarbij op 27 december 1949 in het Paleis op de Dam de soevereiniteit aan Indonesië werd overgedragen. Bij de prominente wijze waarop zij in beeld kwam in de opnamen die voor het Polygoon-bioscoopjournaal van deze bijeenkomst werden gemaakt, werden door tijdgenoten vraagtekens gezet. Tevens is door de historicus L. de Jong gesuggereerd dat Tellegen koningin Juliana in 1952 beïnvloedde of stijfde in haar wens de Duitse oorlogsmisdadiger Willy Lages gratie te verlenen en zijn doodvonnis om te zetten in levenslang (De Jong XII, 622-623). Naar aanleiding van vragen in de Tweede Kamer in december 1950 over de positie van de directeur van het Kabinet van de Koningin verscheen zelfs een artikel in de regionale pers onder de titel: 'Heeft Nederland een ongekroonde Koningin?' (Kabinet der Koningin, 45) Intussen bleef Tellegen de vrouwenbeweging toegedaan. Zij speelde een belangrijke rol bij de heroprichting van de VVAO op 21oktober 1945 - bij welke gelegenheid zij ook tot erelid werd benoemd - , en deed na de bevrijding van zich spreken met het Nederlandsch Vrouwen Comité als een kleine elitaire voorhoede van 'de Nederlandse vrouwen'. Paradoxaal genoeg was deze doorbraakorganisatie geheel gestoeld op het idee van de verzuiling, maar het werkte wèl, met een presidente die zo gemakkelijk toegang had tot de politieke en bestuurlijke elite. Door toedoen van Tellegen werd het devies 'Er moet een vrouw in' nogal eens tot uitvoering gebracht, zoals bijvoorbeeld in de afvaardiging naar de eerste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Ook heeft zij voor vele vrouwen achter de schermen een goed woordje gedaan om hen in bepaalde functies benoemd te krijgen. Na haar pensionering, op 1 juli 1959, kreeg Tellegen opnieuw tijd voor een oude liefde, het werk van de 18de-eeuwse schrijfster Belle van Zuylen, wier onafhankelijke geest en literaire ambities al jong een blijvende indruk op haar hadden gemaakt. In 1976 overleed Tellegen op 82-jarige leeftijd. Marianne Tellegen behoorde tot de generatie van vrouwen die na de verkrijging van het kiesrecht de belofte van het onafhankelijke vrouwenleven probeerde in te lossen, zonder dat de wereld daarop reeds was berekend. Hoewel zij werd aangetrokken door het vrije kunstenaarsbestaan en experimenteerde met de 'vrije liefde', koos zij uit eigen beweging voor een niet gemakkelijke carrière in overheidsdienst. Daarnaast leidden vrijheidsdrang en rechtvaardigheidszin haar als vanzelf naar het feministisch protest in de jaren dertig en het verzet tijdens de Duitse bezetting. Het respect dat zij wist te verwerven - niet in de laatste plaats van de koninginnen Wilhelmina en Juliana - berustte op de combinatie van haar krachtige fysieke uitstraling en geestelijke evenwicht. Zij paarde een vleugje mysterie aan aardse humor en directheid. Bovenal was zij zichzelf, een vrije geest, ervan overtuigd 'dat slechts een vrije geest kan leven op een wijze den mens waardig' (Tellegen, Rekenschap aan de doden, 4). A: Persoonlijk archief van M.A. Tellegen in het familiearchief Tellegen in het Nationaal Archief te 's-Gravenhage; archief-M.A. Tellegen in Het Utrechts Archief te Utrecht; dossier-Tellegen in het archief van het Comité ter Verdediging van de Vrijheid van de Arbeid van de Vrouw in het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging te Amsterdam; persdocumentatie betreffende M.A Tellegen in het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicatie: 'Carry van Bruggen', in Utrechtsch Dagblad, 19-11-1932; 'Catharine van Tussenbroek, 1852-1925', in Mededelingen van de Nederlandse Vereniging van Vrouwen met Academische Opleiding 12 (1947) 2; Rekenschap aan de doden (Amsterdam 1952); Vorm en formaliteit [Diesrede] (Utrecht 1953); samen met M.S. de Gorter [e.a.], Exposition Belle de Zuylen et son époque…. Catalogue. (Parijs [etc.] 1961); 'Voorwoord', in Vrouwen van Nederland, 1945-1964. De geschiedenis van het Nederlandse Vrouwen Comité [Ringband] ('s-Gravenhage 1964).

L: Verhoor van M.A. Tellegen, in Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek [der] Enquêtecommissie Regeringsbeleid, 1940-1945 VIIc ('s-Gravenhage 1955) 568-573; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (14 dln.; 's-Gravenhage 1969-1991) vooral de delen VII, X en XII; Het naadje van de blauwkous. Over een eeuw vrouwen in de wetenschap aan de RUU. Samengest. door Pia Bertels [e.a.] (Utrecht 1986); Roos Vermeij, De 'Vrouwendingen van mej. mr. M.A. Tellegen [Ongepubliceerde doctoraalscriptie 'Vakgroep Geschiedenis RU Leiden] (Leiden 1992); eadem, 'Groet Zwaantje. Enkele ongepubliceerde brieven van Marie Anne Tellegen aan An Maas', in Sekse en Oorlog. Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 15 (Amsterdam 1995) 163-172; eadem en Remco Raben, 'De eigenwaarde van de vrouw. Mej.mr. Marie Anne Tellegen en het Nederlandsch Vrouwen Comité', in Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig. Onder red. van P. Luykx en P.I.M. Slot (Hilversum 1997); lemma door G.J. Röhner, in Utrechtse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters IV (Utrecht 1997) 193-198; Cees Fasseur, Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas (Amsterdam 2001); Het Kabinet der Koningin. Geschiedenis van het instituut en het huis aan de Korte Vijverberg. Onder red. van Ch. Dumas en H.P.R. Rosenberg (2de ged. herz. dr.; 's-Gravenhage 2004) 41-46; T. Spaans-van der Bijl, Utrecht in verzet, 1940-1945 (2de herz. dr.; Utrecht 2005).

I: Website Parlement & Politiek (http://www.parlement.com/9291000/bio/17015).

Mineke Bosch

view all

dr. Maria / Marie Anne Tellegen's Timeline

1893
December 30, 1893
Arnhem, Gelderland, Nederland (Netherlands)
1976
April 23, 1976
Age 82
Amsterdam, Noord-Holland, Nederland (Netherlands)