Start My Family Tree Welcome to Geni, home of the world's largest family tree.
Join Geni to explore your genealogy and family history in the World's Largest Family Tree.

Aardewerk uit Friesland ‧ nld

Project Tags

view all

Profiles

Dit project is vooral tot stand gekomen door de intensieve samenwerking met de inmiddels overleden Minze van den AKKER 1933-2016 , die verantwoordelijk was voor de vele namen die in de volgende paragrafen worden vermeld.
---bedankt Minze en rust zacht!---jMVu---

AARDEWERK uit de provincie FRIESLAND

bronnen - documentatie - informatie

FRIESLAND

GLEIBAKKERIJEN

▶︎ MAKKUM

In Makkum stonden 2 fabrieken:

1. TICHELAAR.
De eerste gleibakker was Freerk Jans Tichelaar (1697-1709). Het bedrijf is daarna steeds in deze familie gebleven: Yme Freerks Tichelaar] (1709-1770), Pieter Ymes Tichelaar (1770-1808), Jelmer Pieters Tichelaar (1808-1827), Pieter Jelmers Tichelaar (1828-1868), de broers Jan en Jelmer Tichelaar (1868-1899), Pieter Jans Tichelaar (1900-1913), Jan Pieters Tichelaar (1913-1963), Pieter Jan Tichelaar (1964-1984) en thans Jan Pieter Tichelaar (1990-heden). Bekende schilders in de 18e eeuw waren: Dirk Jacobs Danser (‘free lance’), Gatse Sytses, Sjoerd Hylkes en Douwe Klazes Hofstra. In de 19e eeuw: Poppe Andries Meinsma, Hendrik Bastiaans de Haan, Jacobus ten Zweege sr. en Willem ten Zweege. Rond 1900 waren o.a. werkzaam: Eit Wijkstra, Tiemen Hiemstra, Douwe van der Veen, Jacobus ten Zweege jr., Lodewijk Bernard, Douwe Hofstra, Tymen Meinsma en Jan Romke Steensma.

2. KINGMA. Dit bedrijf is gesticht door de weduwe Ytje Hayes van Hylke Jans Kingma (1784-1799) en kwam daarna in bezit van Jan Rommers Haarsma en zijn vrouw Botje Kingma (1799-1812). De inboedel werd in 1824 voor een deel verkocht aan Jelmer Tichelaar. De bekendste schilders waren Adam Sijbel, die daarvoor werkte in een fabriek te Amsterdam, en Poppe Andries Meinsma.

▶︎ BOLSWARD

Bolsward heeft slechts één bedrijf gekend, dat in 1737 werd gesticht door Hero de Jager, Johannes Franses Tichelaar, Jan Lolles Steensma en Wybe Lolles Steensma en bleef jaren in bezit van nazaten (1737-1793). Verkoop vond plaats aan Wopke Cnoop (1793-1800). In 1800 werd het bedrijf gesloten. Van deze bakkerij is zeer bekend het tegeltableau met een dwarsdoorsnede van de fabriek, waarop de verschillende werkzaamheden zijn afgebeeld. Schilders waren: Hilbrand Jans en Sybren Taekeles.

▶︎ HARLINGEN

In de 17e eeuw stonden in Harlingen vier grotere fabrieken. De startende ondernemers kwamen voor een deel uit West-Nederland of betrokken personeel daarvandaan.

1. RAAMSTRAAT / SCHRITSEN (ca.1610-1803). Dit oudste bedrijf is gesticht door Steven Gunter (1611-ca.1614). Daarna waren eigenaar Claes Arents, Simon T. van der Piet en Maaijke van der Laan, Anne J. en Sijmen S. Grettinga, Jacob en Jan Aerts, Pieter Grauda (1681-1708), Wijbe Grauda. Johannes J. Cramer, Enne H. de Vries, Pieter Gelinde, Jarig Gelinde, en tenslotte Hotze R. Binksma (1783-1803). Het bedrijf gaat dan op in de bakkerij van Frans Tjallingii aan de Zoutsloot/Noordijs (zie onder 4). Van Grauda zijn bekend de zg. Grauda-tegels met galante scènes. De bekendste schilder van deze fabriek in de 18e eeuw was Pieter Ruurds.

2. KERKBUURT (1634-1663). De eerste eigenaar was Jan Adams Gipson (1634-1648), daarna Adam Jansz Gipson (1648-1655) en Reijer en Leendert Jacobs Braeff (1655-1663); in 1663 brandde de fabriek af. Het bedrijf werd voortgezet Buiten de Kerkpoort.

3. Buiten de KERKPOORT (1663-1933). Dit was het nieuwe bedrijf van Reijer Jacobs Braeff (1663-1676). Volgende eigenaren waren Theunis Claessen en Sijtske Abes (1676-1708), Petrus Sijbeda (1708-1739), Reijn Sijbeda (1739-1749), Johannes Spannenburg en Jacobus Tjallingii (1749-1794), Jan Lammerts van der Veen en Meile van der Plaats (1794-1849), Jan van Hulst (1849-1878), en vervolgens opeenvolgende nazaten Van Hulst (1878-1933). In 1933 sloot deze fabriek. Bekende schilders in de 18e eeuw waren: Pals Karsten, Jan Eelkes Kronenburg, Jacob Dirks Danser, Meindert Jans Vogelzang en Evert Hansen Koetsier. In de 19e eeuw: Poppe Andries Meinsma, Bauke Potting, Joseph Witte en Folkert Park.

4. ZOUTSLOOT / NOORDIJS (ca.1668-1910). De eerste gleibakker was Sijbrand Pieters Feijtema (1668-1691); vervolgens Pieter Sijbrand Feijtema (1692-1722) en Elisabeth Botsma (1722-1731), Sijbrand Pieters Feijtema (1731-1774) en Martje Nauta (1774-1781), Frans Tjallingii (1781-1810), Sijbrand en Tjalling Tjallingii (1810-1857), Dirk Tjallingii (1857-1890) en tenslotte Sijbrand en Pieter Tjallingii (1890-1910). In 1910 sloot dit bedrijf. Uit de Feijtema periode zijn bekend de zg. pandecten-tegels. Belangrijke schilders in de 18e eeuw waren Dirk Jacobs Danser (‘free lance’) en Simon Ydes Keijser. In de 19e eeuw waren dat bijvoorbeeld Jan Tabes Klaver, Ynze Huitema en Barend Visser.

In de 18e eeuw waren hiervan de bedrijven onder 1, 3 en 4 overgebleven en in de 19e eeuw nog slechts twee (3 en 4). In de 20e eeuw moesten ook deze bedrijven sluiten: in 1910 de bakkerij van Tjallingii aan de Zoutsloot en als laatste in 1933 het bedrijf van Van Hulst Buiten de Kerkpoort aan de Bolswardervaart. Sinds 1973 is evenwel een nieuwe bakkerij, de Harlinger Aardewerk- en Tegelfabriek (Oswald), in bedrijf.

TINGLAZUUR AARDEWERK

Tinglazuur is een soort glas, waarin naast lood ook het metaal tin zit met als resultaat wit, ondoorzichtig glazuur. Door toevoeging van nog andere metaalverbindingen ontstaan gekleurde glazuren; zo geven de oxides van kobalt, mangaan, ijzer, antimoon of koper resp. een blauw, paars, bruin, geel of groen glazuur. Deze worden toegepast in het veelkleurige aardewerk. Onder andere door de invloed van het blauwe, Chinese porselein komt in de tweede helft van de 17e eeuw een voorkeur voor éénkleurig blauw aardewerk. Nadat voorwerpen uit de klei zijn gevormd, worden ze de eerste keer gebakken (ca. 1020 °C). Hierbij verandert de klei in poreuze, roodbruine tot gele steen, afhankelijk van de ijzer-calcium (kalk) verhouding; meer kalk geeft meer gele kleur. Dit werd bereikt door toevoeging van mergel aan de klei. Om een beschildering mogelijk te maken is een witte ondergrond nodig; daarom werd vervolgens een fijn poeder van tinglazuur aangebracht. Na het aanbrengen van dit tinglazuur werden de voorwerpen beschilderd en vervolgens voor de tweede keer gebakken bij een iets lagere temperatuur (ca. 1000 °C), waarbij een gladde, dichte glazuurlaag werd gevormd. Voorafgaande aan het schilderen werden vaak door middel van een spons (een doorgeprikte tekening) en houtskoolpoeder de hoofdlijnen van de tekening (de trek) op de witbakkende glazuurlaag aangebracht; hierdoor konden vele, min of meer gelijke voorstellingen worden verkregen. Deze sponsen werden meestal gemaakt naar prenten (bijv. uit prentenbijbels).

Het gebruik van tinglazuur als ondergrond voor het beschilderen van aardewerk is afkomstig uit Perzië en heeft zich rond de Middellandse Zee verspreid. Vanuit Italië en Spanje heeft deze techniek in de loop van de 16e eeuw de Nederlanden bereikt: omstreeks 1500 reeds Antwerpen (Zuid-Nederland) en daarna Noord-Nederlandse steden als Middelburg, Rotterdam, Haarlem, Amsterdam en kort na 1600 ook Harlingen. De oude benaming voor tegel- en schotelbakkerij is plateel- of gleibakkerij; de eigenaar werd meestal aangeduid met plateel- of gleibakker.

FRIESE PRODUCTEN

De productie bestond uit drie onderdelen: tegels, majolica en faience. Tegels en tegeltableaus vormen het hoofdproduct, maar worden in dit verband niet verder besproken.

MAJOLICA

De vroegste producten waren schotels, die aan de achterkant voorzien waren van doorzichtig loodglazuur. De schotels hebben een (brede) standring. Aan de voorzijde zijn de drie proenafdrukken kenmerkend; de schotels werden liggende op elkaar gebakken, gescheiden door een proen (een driezijdig, aan één kant gepunt keramisch voorwerp). Deze schotels zijn in zeer grote hoeveelheden gemaakt. Omdat het gebruiksgoed was, zijn echter weinig gave stukken bewaard gebleven. Redelijk complete bodemvondsten kunnen echter goed worden gerestaureerd en zijn van groot belang voor het overzicht van de productie. Schotels zijn meestal vrij plat, maar diepere modellen komen regelmatig voor. De schotels hebben soms een bolle bodem. Zeer verwant met de schotels zijn de papkommen en kommetjes. Deze producten vatten we samen onder het begrip majolica. Deze naam is mogelijk afgeleid van Majorca, het eiland waar vroeger overslag van aardewerk van Spanje naar Italië plaats vond. De eerste voorstellingen hebben Zuid-Europese invloeden (ornamenten, zuidvruchten); daarna ook veel invloed van het geïmporteerde Chinese kraakporselein. Interessant is de ‘kruising’ van Europese voorstellingen met Chinese Wan Li randen. Omdat de gleibakkers voor een deel uit West-Nederland kwamen, is de overeenkomst met producten uit West-Nederland groot en is toewijzing aan Harlingen soms moeilijk. Voorstellingen met landschappen worden zeer populair (tot in de 19e eeuw). Gekleurde en blauwe schotels komen naast elkaar voor. In de tweede helft van de 17e eeuw beginnen de producten een meer Fries karakter te krijgen. Dan verschijnen de gekleurde schotels met (springende) dieren en vogels. In de 18e eeuw komen eigenlijk alleen enkelkleurige blauwe (soms paarse) schotels voor. We noemen voorstellingen als fruitschalen, landschappen, schepen, (fantasie)wapens, met stermotieven, bijbelse taferelen en de typische Friese bloemen. Schotels met ruiters zijn echter nog wel veelkleurig. In deze tijd hebben veel schotels geen randversiering (witte rand). De voorstellingen met wapens en sterren zijn bijna alleen in Harlingen gebruikt. In de 19e eeuw worden de beschilderingen ‘slapper’. Bijzonder populair werden de spreukschotels. Deze zijn aanvankelijk enkelkleurig uitgevoerd, en vanaf omstreeks het midden van de eeuw in blauw en paars. Veelkleurige spreukschotels zijn zeldzaam. De teksten erop zijn meestal van godsdienstige of moraliserende aard. De schotel in de collectie met een Friese tekst (gedateerd 1854) is uniek; Friese teksten komen normaal pas na 1900 voor.

De schotels werden uit de losse hand geschilderd. Op grond van stijl en uitvoering is toewijzing aan de verschillende fabrieken meestal wel mogelijk. Friese schotels uit de 17e eeuw kunnen alleen uit Harlingen komen. Toewijzing aan bepaalde schilders blijkt vrijwel onmogelijk. Gedateerde schotels komen erg weinig voor; op wapenschotels staan echter wel vaak jaartallen. De productie van majolica schotels eindigt in Friesland omstreeks 1880.

FAIENCE

Reeds in de tweede helft van de 17e eeuw, doch met name in de 18e en 19e eeuw werd ook luxer gebruiksgoed en sieraardewerk gemaakt, dat geheel met tinglazuur is bedekt. De schotels en borden werden daarbij in kokers gebakken en vertonen daardoor slechts aan de achterkant baksporen; ook komen deze voor aan de zijkant. We spreken van schotels, als nog een (smalle) standring aanwezig is; borden hebben geen standring. In Delft kwam deze productie tot zeer grote bloei in tientallen fabrieken; het begrip delfts aardewerk is hiervan afkomstig, doch is eigenlijk een algemene benaming voor geheel met tinglazuur bedekt aardewerk. Het Friese product zou je dus ook Fries delfts kunnen noemen. Een veelgebruikte naam voor dit soort aardewerk is faience; dit woord is afgeleid van Faenza (stad in Italië, waar in de 15e-16e eeuw al aardewerk werd gemaakt). Opmerkelijk is wel dat de Friese sierschotels nog vaak op de majolica manier werden uitgevoerd, dus met loodglazuur aan de achterkant en soms zien we zelfs proenafdrukken.

Naast schotels en borden zijn vele andere voorwerpen gemaakt. We noemen de meest voorkomende: platen (plaquettes) en plaatjes (in verschillende vormen), theestoofjes, testen, komforen, ketels, spaarvarkens en spaarpotten, boterschoteltjes, onderzetters (voor koffiepot), vergieten (voor vis of fruit), roompotten, melkpotten, tuitpotjes, dekschalen, boterpotten, bloempotten, tabakspotten, voorraadpotten, steelpannetjes, theebusjes, zeepbakjes, schoentjes, plastiekjes (hondjes), kommen, dienbladen, stooftegels. Bijzondere voorwerpen in de collectie zijn: mosterdpotjes, tulpenvazen, apothekerspotten, kwispedoor, scheerbekken, papkom, zevenorenpot, plastiekje van dame, schenkaap, spaarvarken op poten, plaat met feesttrein in Harlingen, schotel met bakje (‘stippantje’). De grote diversiteit aan voorwerpen lijkt voor Friesland kenmerkend.
De voorstellingen betreffen vaak landschappen, zeegezichten, schepen, landelijke taferelen, huiselijke genres, maar vooral ook veel bijbelse voorstellingen en weer de typisch Friese bloemen. De stukken zijn meest enkelkleurig blauw (soms paars), doch in de 19e eeuw wordt ook weer veelkleurig aardewerk gemaakt, met name bij de platen. Een aparte groep vormen omstreeks 1850 de Harlinger producten in de kleuren blauw en paars. Na 1880 komen zowel Tichelaar in Makkum, als Van Hulst in Harlingen met een vernieuwd assortiment aan producten met nieuwe voorstellingen. Tichelaar maakte veel miniatuurgoed (linnenkast, scheepje) en gebruikte bestaande modellen voor aardewerk (tabakspot).

Het sieraardewerk is in beperkte hoeveelheden gemaakt, doch wegens de functie is relatief veel bewaard gebleven. Opmerkelijk is dat veel Fries sieraardewerk gedateerd is, hetgeen in Delft in veel mindere mate het geval was. De schilders gebruikten vaak een spons, zoals al eerder is vermeld. Omdat dit aardewerk door een beperkt aantal (eerste) schilders werd gemaakt, is toewijzing aan de fabrieken goed mogelijk en meestal ook aan de individuele schilders op grond van hun ‘handschrift’. Deze schilders zijn reeds vermeld onder Friese fabrieken. Terwijl fabrieksmerken in Delft al in de 18e eeuw gebruikelijk waren, werden deze pas aan het eind van de 19e eeuw in Friesland ingevoerd, zowel in Makkum als in Harlingen. De twee gekruiste T’s slaan op de broers Jan en Jelmer Tichelaar. Dit merk komt ook voor met de vermelding MAKKUM of in een schild met de toevoeging HOLLAND of MAKKUM. Het monogram VH staat voor Van Hulst; JVH voor Jan Van Hulst. Platen van Tjallingii zijn soms gemerkt met ST door elkaar, wat betekent Sijbrand Tjallingii. Individuele schildersmerken of -namen komen zelden voor op Fries aardewerk.




Schilders en/of fabrikanten

  • Pals Karsten (1723-ca.1776); Harlingen, Kerkpoort
  • Jan Eelkes (ca.1729-1790); Harlingen, Kerkpoort
  • Evert Koetzier (1769-1816); Harlingen, Kerkpoort
  • Gatse Sytses (ca. 1724-1798); Makkum, Tichelaar
  • Adam Sijbel (1746-1803); Makkum, Kingma
  • Douwe Klazes (ca. 1767-1815); Makkum,Tichelaar
  • Van Hulst; Harlingen
  • Jan van Hulst; Harlingen, van Hulst
  • Sijbrand Tjallingii; Harlingen, Tjallingii
  • Jelmer Pieters Tichelaar (1765-1827)
  • Eit Wijkstra (1851-1905); Makkum, Tichelaar
  • Tiemen Hiemstra (1862-1915); Makkum, Tichelaar
  • Douwe van der Veen (1876- ?); Makkum, Tichelaar
  • Lodewijk Tigchelaar (1866-1935); Makkum, Tichelaar
  • Klaas Bijlsma (1869-1939); Makkum, Tichelaar
  • Douwe Hofstra (1892-1977); Makkum, Tichelaar
  • Jan Romke Steensma (1887-1967); Makkum, Tichelaar
  • Willem ten Zweege (1831-1896); Makkum, Tichelaar
  • Jacobus ten Zweege (1855-1917); Makkum, Tichelaar
  • Lolke De Groot (1893-1947); Makkum, Tichelaar
  • Wietse de Bruin (ca. 1920); Makkum, Tichelaar
  • Douwe van der Veen (1876- ?); Makkum, Tichelaar

FRIESLAND

POTTENBAKKERIJEN

FRIES KERFSNEE AARDEWERK

Techniek

Het maken van kerfsnee-aardewerk is betrekkelijk eenvoudig. Een gedraaid of gevormd voorwerp wordt te drogen gezet tot het leerhard is: zo stevig dat het gehanteerd kan worden, maar vochtig genoeg om er figuren in te kunnen snijden. Na het snijden worden de voorwerpen gedroogd, geglazuurd en gebakken. Op roodbakkende klei kleurt het loodglazuur roodbruin, op witte pijpaarde geel. Toevoeging van koperoxide geeft een groene glazuur, bruinsteen een donkerbruine en kobaltoxide een blauwe glazuur. De baktemperatuur bedroeg ongeveer 950 ºC.
Het gereedschap van de snijder is simpel: een passer, waarmee de contouren van de versieringen op het voorwerp worden getekend, en een klein mesje voor het uitsnijden. De versieringen zijn ontleend aan het kerfsneewerk op houten voorwerpen; het zijn vele variaties op een beperkt aantal geometrische motieven, hoofdzakelijk opgebouwd uit cirkelvormige rozetten en dooreenlopende cirkels, met allerlei hoekvullingen. Deze ornamentiek is niet typisch Fries, zelfs niet typisch Nederlands, maar komt in heel Europa en ook ver daarbuiten in de volkskunst voor. Kerfsneewerk werd soms gecombineerd met andere versieringstechnieken, zoals stempelwerk, oplegwerk of uitgespaarde motieven. Vroegste kerfsnee aardewerk Al in de Middeleeuwen werd in Nederland kerfsnee-aardewerk gemaakt, maar het gaat om een heel beperkt assortiment: dovers, spitsteunen en kandelaars. Dovers zijn platte ronde schijven met een knop, gebruikt om brandende stukjes hout die uit het vuur springen op de vloer uit te doven. Deze voorwerpen werden niet op de draaischijf gemaakt maar gesneden uit stukken klei; waarschijnlijk zijn het bijproducten van steenbakkers. Ze komen in West-Nederland voor van de 13e tot de 15e eeuw, in Friesland en Noord¬-Duitsland nog een eeuw langer. Meestal is lokale klei gebruikt, slechts een deel van de voorwerpen is geglazuurd. Snijwerk op het door pottenbakkers gedraaide aardewerk komt in deze periode niet voor.

Eénkleurig Fries gelegenheidswerk (1750-1900)

Vanaf het midden van de 18e eeuw werd er in Friesland door pottenbakkers kerfsnee aardewerk gemaakt. Het zijn gewone gebruiksvoorwerpen, zoals testen, spaarvarkens, komforen, schotels, ketels, tuitpotjes, vergieten en theestoofjes. Ze zijn vaak voorzien van een jaartal en de initialen van de gebruiker, meestal een vrouw of een echtpaar, en veelal vervaardigd voor een bijzondere gelegenheid. Deze pronkstukken in de huishouding zijn te vergelijken met de beschilderde voorwerpen, die in dezelfde tijd door Friese gleibakkers werden gemaakt. De doelgroep was dezelfde: mensen uit de naaste omgeving.
Het snijden gebeurde 's nachts tijdens de ovenwacht of thuis in de vrije tijd, en leverde zo een bijverdienste op. Het oudst bekende gedateerde stuk draagt het jaartal 1749. Als grondstof werd geïmporteerde pijpaarde gebruikt, die fijner en regelmatiger van structuur is dan de lokale klei. Tot aan het begin van de 19e eeuw werden alle stukken groen geglazuurd, daarna werd geel populair, met contrasterende roodbruine jaartallen en initialen. Donkerbruine glazuur is zelden toegepast. Aan het snijwerk uit deze periode is meestal niet te zien waar en door wie het is gemaakt. Veel mensen konden snijden en herkenbare signaturen zijn vrij zeldzaam. Workum lijkt toch wel de belangrijkste productieplaats te zijn geweest. Vanaf ongeveer 1870 wordt het snijwerk geleidelijk een handelsartikel voor een ruimere doelgroep. Freerk Aukes de Boer (1850-1925) uit Workum exposeerde het op nijverheidstentoonstellingen in 1872 in Drachten en in 1891 in Veendam. In de pottenbakkerij van Tjerk Sines Visser, eveneens in Workum, was omstreeks 1880 een voortreffelijk snijder werkzaam: Pieter de Haan (1851-1927), die vooral fraaie vergieten sneed. Na de sluiting van Vissers bedrijf ging De Haan naar Bolsward, waar hij in 1889 met zijn collega Arjen Draaisma op de plaatselijke nijverheidstentoonstelling werd bekroond. Commerciële productie van veelkleurig snijwerk (vanaf 1892)

▶︎ LEMMER 1892-1928

Twee jeugdige pottenbakkerszonen, Cornelis Steenstra (1875-1935) en Fokke Hoekstra (1877-1951) experimenteerden vanaf 1892 met kerfsneewerk in het sinds de 18e eeuw bestaande bedrijf te Lemmer. Door de plaatselijke predikant werden ze in contact gebracht met belangstellenden buiten Friesland. De Maatschappij ter bevordering van de Nijverheid te Haarlem werd een enthousiast promotor van deze Friese volkskunst die als een welkome vernieuwing van de Nederlandse kunstnijverheid werd begroet; de groothandel N.F. Van Gelder & Co. te Amsterdam nam het op in zijn assortiment. Via deze kanalen werd een nieuwe doelgroep bereikt: welvarende burgers in de steden. Het kleurgebruik werd levendiger; niet geel, groen of donkerbruin, maar alle drie tegelijk, waaraan de kleur blauw nog werd toegevoegd. Het assortiment veranderde mee, minder gebruiksvoorwerpen voor het huishouden, meer decoratieve artikelen voor serre en salon, zoals piëdestals (zuilen), grote bloempotten, vazen en klokken. Traditionele voorwerpen als spaarvarkens, theelichtjes, testen en tabakspotten bleven in productie. Er werd met succes deelgenomen aan enkele nijverheidstentoonstellingen, met bekroningen in Harlingen (1894) en Amsterdam (1895). Naast Van Gelder claimde de firma Titus Postma te Leeuwarden de alleenverkoop van het Lemster snijwerk. De bloeiperiode duurde slechts tot 1899. Toch is er vrij veel werk bewaard, meestal met de hand gesigneerd (ingekrast) door de snijders met hun namen of initialen en de toevoeging Lemmer. De belangrijkste waren Cornelis Steenstra (C.S.), Fokke Hoekstra (F.H.) en hun broers Daniël (Daan) Steenstra (D.S.) en Hoite Hoekstra (H.H.).

Na een onderbreking werd in 1902 het snijwerk weer opgevat, dat aanvankelijk gesigneerd werd met C. Steenstra & Co. Daniël Steenstra was inmiddels naar Sneek vertrokken, Hoite Hoekstra, eigenlijk letterzetter van beroep, naar Rotterdam. Cornelis Steenstra nam het bedrijf omstreeks 1905 over van de eigenaar, de aannemer Pieter de Vries. Fokke Hoekstra verdween uit beeld. Steenstra ging door met het snijwerk, geholpen door Ike Rippen en vele anderen. Hij experimenteerde graag met glazuren en verfijnde het snijwerk, dat gesigneerd werd met het stempel Lemmer Holland. In 1928 werd het bedrijf gesloten.

▶︎ WORKUM 1895-1950

In Workum werd vanouds al veel snijwerk gemaakt en de laatst overgebleven pottenbakker Freerk Aukes de Boer (1850-1925) had al geprobeerd er een handelsartikel van te maken. In het spoor van het succes van Lemmer vernieuwde en verbreedde ook hij het assortiment en ontwikkelde tal van modellen, die vooral buiten Friesland werden afgezet door speciale handelsagenten. In 1903 werd het bedrijf overgedragen aan zoon Rintje Freerks de Boer (1878-1956). Tot circa 1920 is er goed en zorgvuldig gesneden werk gemaakt, soms gesigneerd met F.A. de B. (Freerk Aukes de Boer) of R.F. de B. (Rintje Freerks de Boer). Belangrijke snijders waren Jacob Visser (1864-1954) en Pieter Feitzes de Vries (1864-1935). In de loop van de jaren twintig werd het snijwerk eenvoudiger, omdat de welvarende klantenkring het liet afweten. Er moest omgeschakeld worden naar goedkoper sier- en souvenirgoed. In de dertiger jaren liep de belangstelling verder terug, maar de Tweede Wereldoorlog betekende voor de Workumer snijders een periode van ongekende bloei. De productie van de Maastrichtse aardewerkfabrieken stagneerde naarmate de oorlog vorderde en de import van keramiek kwam stil te liggen, zodat het snijwerk opeens weer een veelgevraagd artikel werd. De snijders kwamen veelal uit bepaalde families: Meine Visser (1897-1970), zoon van Jacob Visser, en zijn kinderen Jakob, Frank, en Margje, en Foekje en Siebergje Steenstra, die het vak in Lemmer van hun vader Cornelis hadden geleerd. Lang heeft deze hausse niet geduurd. Omstreeks 1950 waren er al weer zoveel concurrerende artikelen aan de markt dat de kansen keerden. Op kleine schaal werd de vervaardiging van snijwerk voortgezet. De laatste eigenaar van het bedrijf, Rintje Freerks de Boer (1942-2007) en kleinzoon van de eerdere Rintje Freerks, is zelf gaan snijden en signeert met de initialen dB. In 2005 is de fabriek gesloten. Individueel hebben Frank Visser en Margje de Jong-Visser nog kerfsnee aardewerk gemaakt, dat ze merkten met FV, resp. MV. Jakob (Jaap) Visser (1923-2005) werkte later in Harlingen en Hindelopen.

▶︎ SNEEK 1895-1950

De laatst overgebleven pottenbakkerij van Sneek, de firma W.T. Stam, reageerde even alert als De Boer in Workum op de opkomst van het veelkleurige snijwerk. De snijders in Sneek kwamen vooral uit de familie Dijkstra: de broers Harmen en Sietze Dijkstra en later hun neef Gerrit Dijkstra. In 1899 stichtte Sietze Dijkstra (1840-¬1911) met zijn zoon Jacob (1884-1957) een eigen bedrijf, eveneens in Sneek. Ze namen Daniël Steenstra uit Lemmer in dienst en snijwerk was in de beginperiode één van de pijlers van de jonge onderneming. Slechts een deel van het Sneker werk is gesigneerd, en zonder datering of signatuur is het lastig om het aan één van beide bedrijven toe te schrijven. Kenmerkend voor het vroege Sneker werk is de donkere kleur geel en het dikwijls ontbreken van de kleur groen. Het bedrijf van Dijkstra staakte omstreeks 1920 de productie van snijwerk. Slechts als hobby werd het nog gemaakt door Jacob Dijkstra en zijn zonen Sietze en Piet. Bij het bedrijf van Stam, dat in 1952 werd gesloten, heeft Gerrit Dijkstra (1884-1957) tot eind jaren veertig snijwerk gemaakt; hij was linkshandig, wat met name te zien is aan de wijze waarop hij rozetten sneed.

▶︎ LEEUWARDEN

Bij Dorama in Leeuwarden is snijwerk gemaakt dat moeilijk herkenbaar is; er zijn slechts enkele gesigneerde stukken bekend met het stempel R.J. Dorama. Mogelijk zijn ze van de hand van de meesterknecht Sybren Bosch. Een bekende figuur was Jan Breedenbach, die veel spaarvarkens moet hebben gemaakt, primitief gesneden en deels ‘koud’ beschilderd (rood).

▶︎ Overige plaatsen

In Bolsward hebben de reeds genoemde Pieter de Haan en Arjen Draaisma ook gesneden. De familie Mobach heeft fraai snijwerk gemaakt, wellicht al in Bolsward, in elk geval ook enige tijd in hun bedrijf in Utrecht. Opvallend is de verwerking van Jugendstil motieven, zowel bij de modellen als de uitvoering van de versieringen; het is zelden gesigneerd. Van 1928-1934 heeft C. Steenstra bij Cornelis Jonker Zoon in Gouda nog kerfsnee gemaakt. Rond 1950 is teHarlingen in de nieuw opgerichte aardewerkfabriek De Lelie (Hamer) enkele jaren snijwerk gemaakt; de snijder was de uit Workum afkomstige Jacob Visser. In dezelfde periode heeft de aardewerkfabriek Velsen te Sassenheim (Zuid-Holland) ook snijwerk geproduceerd met tamelijk grof gesneden ornamenten in fletse kleuren, dat daardoor sterk afwijkt van de Friese producten. De fabrieksmerken waren: Velsen Sassenheim of Frysk Handwurk. De snijder Gerrit Dijkstra uit Sneek heeft er enige tijd gewerkt en merkte zijn stukken met de letter D. In de jaren veertig is bij Adco in Ruischerbrug (bij Groningen) ook enig snijwerk gemaakt.

Kerfsnee snijders / fabrikanten

  • Pieter Simons de Haan (1851-1927)
  • Tjeerd Tjerks Visser (1865-?); Workum, Visser
  • Cornelis Steenstra (1875-1935); Lemmer, Steenstra/Hoekstra (1892-1928)
  • Fokke Hoekstra (1877-1951); Lemmer, Steenstra/Hoekstra (1892-1928)
  • Daniël Steenstra (1877-1958); Lemmer, Steenstra/Hoekstra; Sneek, Dijkstra
  • Hoite Hoekstra (1875-1941); Lemmer, Steenstra/Hoekstra
  • Freerk Aukes de Boer (1850-1925); Workum, de Boer
  • Rintje Freerks de Boer (1878-1956) Workum; de Boer
  • Rintje Freerks de Boer (1942-2007); Workum, de Boer
  • Jacob Meines Visser (1864-1954); Workum, de Boer
  • Pieter Feitzes de Vries (1864-1935); Workum, de Boer
  • Meine Visser (1897-1970); Workum, de Boer
  • Harmen Dijkstra (1848-1900); Sneek, Stam; Dijkstra
  • Wytze Tjomme Stam (1877-1957); Sneek, Stam (ca.1890-1952)
  • Sietse Dijkstra (1840-1911); Sneek, Dijkstra (1898-ca.1920)
  • Rinse Jan Dorama; Leeuwarden (ca.1890-1922)
  • Jakob (Jaap) Visser (1923-2005); Workum, de Boer; Harlingen, de Lelie; Hindelopen
  • Kunstaardewerkfabriek De Lelie, Harlingen (1947-1950)
  • Margje de Jong-Visser (geb.1929); Workum, de Boer
  • Jan Breedenbach (1856-1935); Leeuwarden, Dorama
  • Titus Postma; Leeuwarden, verkoper
  • Van Gelder & Co; Amsterdam, verkoper
  • Velsen; Sassenheim, Velsen (1945-1950)
  • Gerrit Dijkstra (1884-1957); Sneek, Dijkstra; Sassenheim, Velsen
  • Aurora; Workum
  • Henny (of Harm) Niemeyer; Ruischerbrug, Adco (1919-1976)
  • Wybrich van ’t Verlaat-Vroon (geb.1950); Baarn
  • Klaas Mobach (1855-1928); Utrecht (1895-heden)

▶︎ WORKUM

DE BOER

▶︎ LEMMER

DE GOEDE VERWACHTING

▶︎ SNEEK

STAM
DIJKSTRA

▶︎ LEEUWARDEN

DORAMA

oo